subtumuli. Vermoedelijk behooren de bewuste palen dus tot een meer of minder volledige paalkrans van den laatsten dakheuvel.

De vondsten in engeren zin bestonden alleen uit de fragmenten van den reeds even genoemden merkwaardigen, geheel gerestaureerden schaal of kom, met vijf pootjes (d. mond 0.206; d. buik 0.222; h. totaal 0.130; h. pootjes 0.020), behoorende tot de groep van klokbekervaatwerk. Qua makelij, versiering en grondmassa, stemt het geheel overeen met de Veluwsche klokbekerceramiek. Qua vorm is het stuk echter uitzonderlijk ’). Als zoodanig heeft het, voor zoover mij bekend, tot nu toe, noch op de Veluwe, noch elders in den lande een tegenhanger. Daarentegen herinnert het aan een door ons bij het Brabantsche Oss in een kringgrepheuvel gevonden kom, doch deze heeft geen pootjes.

Uit Drente, waar klokbekerceramiek zeer zeldzaam is, ken ik, behalve de bij Een gevonden voetschaal en een scherfje van dito vaatwerk bij Oudemolen, nog slechts een verbasterden door B u r s c h bij Emmen opgegraven klokbeker van Veluwsch type*), en een oudere soortgelijke, zij het nog meer gedegenereerde bekervondst van Hooghalen. Is over de vondstomstandigheden van laatstgenoemden beker niets naders bekend, de Emmer beker werd gevonden in een van de tien grafheuvels van de Emmer dennen, en wel in tumulus IX, welke Bur s c h in 1931 en 1932 onderzocht.

De heuvel was sterk geschonden. Hij bestond uit twee deelen: een bovenst van plaggen, een onderst van lichtgrijs geaderd zand. Het oude heideniveau was daaronder eveneens aanwezig. Het doel van den secundairen plaggenheuvel werd niet opgelost. Blijkbaar was het hierbij behoorende graf verwoest. In het lichtgrijs geaderde zand van den vloerheuvel bevonden zich plaatselijk wat houtskooldeelen.

In het midden vond Bur s c h twee lijkgraven over elkaar. In beide waren afteekeningen van de bijgezette dooden, waarvan die in den ondersten kuil in hurkende houding ter aarde was besteld. In het bovenste of jongste graf bevonden zich grafgiften in den vorm van: a) den bovengenoemden beker, met enkele eenvoudige versieringszones op hals, schouder en beneden-buik vlak bij den bodem; b) enkele onbewerkte stukken vuursteen.

Rondom de beide graven was midden onder den heuvel een standgreppel (volgens de teekening: dagd. 6; br. 0.60; diepte 0.25 m) met standsporen van een palissade of paalkrans, die Burs c h, m.i. terecht, bij het klokbekergraf rekent. Onder den heuvelrand vond hij nog drie groote paalgaten.

*) Voor een meer gedetailleerde beschrijving vergelijke men die in de ~Lijst der aanwinsten” achter het „Verslag over 1944”.

*) Burs c h, F. C.: Grafvormen van het Noorden. 0.M.R.0. Leiden, XVII, 1936, P.P* 53, spec. p. 64 en Afb. 4Ö, 4 en opgrav.kaart 9.