Aangezien dit echter met gelukte, zijn ze in arren moede maar weer naar den grooten heuvel terug gegaan. Deze was nl. vanwege het water bijna niet te bereiken, zoo vertelde de Heer B. Intusschen, waar een wil is, daar is een wegl Zonder verdere vergunning – het overigens nog steeds weinig bekende opgravingsverbod van Generaal Winkelman bestond toen nog niet en de Drentsche verbodsbepalingen van overheidswege waren blijkbaar reedi geheel vergeten werd toen op eigen gezag, zij het niet zonder aanmoediging op den achtergrond, begonnen het middelste gedeelte, „de kroon”, zooals de Heer B. het hart van den heuvel noemde, er uit te spitten. Daar den eersten dag nog met voldoende diep was gegraven, werd het werk den volgenden voortgezet. Na eenigen tijd vond de neef toen eenige van de bewuste scherven, die de aanleiding tot de latere opgraving gaven. Daarvan waren sommige zoo week als pap. Aangezien de waterstand verder graven onmogeHjk maakte besloot men het er maar bij te laten en het onderzoek te staken

olgens den Heer B. hadden hij en zijn medewerkers reeds meerdere malen heuvels onderzocht. Zelfs bij nacht, bij het licht van een lamp, hadden aj al eens een heuvel opgegraven. Deze lag nl. op „Heerengrond”, waarmede bedoeld wordt, dat de eigenaar geen boer is, en in zoo’n geval aldus B. zou men „drukte” kunnen krijgen. Bij „boergrond” was dit minder het geval. Bhjkbaar heeft onze beminnaar der oudheidkunde ook bij Elsloo een heuvel oorgespit en hieruit een beker, een hamer en een vuursteenen mes opgedolven. Het schijnt er mede te zijn gegaan als met de bekende heuvelvondst bij Wijnjeterp ), die later, dank zij de bemoeiingen van Mr G. A. Bontekoe en een speciale contraprestatie dezerzijds, in de collectie van het Friesch Genootschap geinvesteerd is kunnen worden, doch nu inderdaad zonder de minste drukte en nawerk. Ook uit een heuvel bij Marum heeft B. een beker opgegraven, terwijl door hem veel bewerkte vuursteentjes zijn gevonden. deze vondsten waren, die van Wijnjeterp uitgezonderd, in het bezit van dokter Sleb 1 n g a gekomen. Op deze wijze zijn de gevonden voorwerpen voor vernieling gespaard gebleven en voor de bestudeering gered. En hiermede moge ik het relaas van den energieken speurder afbreken.

Aangezien het de eerste maal is, dat een grafheuvel, waarin een klokbeker, althans klokbekervaatwerk van Veluwsch, zgn. „Batavian” type »),in Drente tón een systematisch onderzoek onderworpen werd, en deze ceramiek op de Veluwe veelal correlatief is met de zgn. koepelgraven en omgekeerd, was onze verwachting in dit geval hoog gespannen. Dit te eer, omdat wij aan de

) **o6e Versl. V. h. Friesch Genootsch. enz. te Leeuwarden I lan.—ji Dee jn.s n

2\ A k ; tci.eeuwaraen I jan.—3i Uec. 1938,?. 38. T 1 John: A study of the Bronze Age pottery of Gr. Britain & Giffen, A. E.: Tumuli-opgrav. in Gelderland *935/36. Bijdr. en Meded. der Vereen. „Gelre”, XL, 1937, p.p. 3-