Voor een koepel- of bijenkorfvormigen binnenbouw is de diameter te groot; bovendien past daarbij niet de verdere heuvelstructuur. Voor het overige is hiermede ook in strijd, dat er geen standspoor in den ondergrond voorkwam. Wellicht hebben wij hier te denken aan een donkere bedekking van een ouden heuvelkern, zooals wij die kennen uit den zgn. „Mandeberg” op het Balloderveld ').

2°. In het heuvellichaam bevonden zich niet alleen hier en daar onregelmatige, plekkerige en boogvormige ophoopingen van houtskool, doch bovendien tal van plaatselijke, min of meer ronde dito concentraties als van verteerde, aangekooide, eiken palen (Afb. 4: AI die sporen waren tot op zekere hoogte concentrisch gerangschikt binnen den sub 1 genoemden ronden band. Mogelijk hebben wij te denken aan verteerde, oorspronkelijk loodrecht staande posten in den heuvelkern. Dit is dan ook de reden, dat wij den heuvel vroeger tot de groep der palissadeheuvels wij zouden thans liever spreken van paalkransheuvels hebben gerekend.

3°. In het centrum van kring en concentrische houtsporen bevond zich een lijksilhouet (1. 1.96 of, zonder de in het verlengde uitgezakte voeten, 1.82 m) in gestrekte, N.—Z. gerichte houding, zonder grafgiften (Afb. 4c: c). Het Hjk was niet in den ondergrond ingelaten.

Tot de secundaire bijzonderheden behooren:

I°. Een brand-skeletgraf (1. 0.72; br. 0.30 m, diepte 12.45 + N.A.P., dus circa 0.45 boven den heuvelvloer) in den O. heuvelrand (Afb. 4: 4). Het stamt vermoedelijk uit den midden-bronstijd. Grafgiften werden niet vastgesteld.

2°. Een crematie-bijzetting (Afb. 4, b: 2) zonder meer in den top van den heuvel, naast en tegen een grooten veldsteen, die blijkbaar als grafteeken, als stele, dienst heeft gedaan.

3°. Een min of meer vierkante hutkom of woongroeve met vier paalkuilen (d. 0.45) op de hoeken (1. 2.60 en br. 2.50 ) met donkerder gekleurde randbegrenzingen tusschen de paalgaten (Afb. 4 : c). Hierin bevonden zich een groot aantal scherven uit den jongsten bronstijd of vóór-Romeinsche ijzertijd (zie vondstbeschrijving sub 5).

Overigens werden in het heuvellichaam een aantal losse vondsten aangetroffen in den vorm van meer of minder bewerkte silices en scherven. Zij worden verderop afzonderlijk beschreven, zoodat wij met een verwijzing daarheen volstaan mogen. Zij bevestigen de gevolgtrekking op grond van de heuvelstructuur, dat wij hier nl. te doen hebben met een grafteeken uit den jongeren steentijd.

4 N. Dr. Volksalm. 1935, p. 19, Afb. 5-9.

*) Vergel. Bauart, Abb. 44: 111.