11 (1929/VIII 43) Halsfragmenten van minstens acht verschillende terrinevormen als No 10. 12 (1929/VIII 44-52) Halsschouder- en schouderbuikfragmenten van negen verschillende terrinevormen, met korten, afgeronden schouder. Hieronder één ( 48) met halfringvormig, staand oor.
13 (1929/VIII 53) Vijf schouder- en buikfragmentjes van vijf verschillende terrinevormen. Grondmassa als No 10.
e. Emmervormen (3 stuks)
14 (1929/VIII 54) Benedendeel buik, versierd met staande diepsteekgroeflijnen, waartusschen omgekeerd-V-vormige, dito sierlijnen. Grondmassa enz. als No i.
15 (1929/VIII 55-56) Twee buikfragmentjes van twee verschillende emmervormen als No 14.
/. Schotels, kommen en nappen (Afb, 2e : 57) (40 stuks) Versierd
conische schotels (Afb. 2e : 57) (3 stuks)
16 (1929/VIII 57) (Afb. 2e : 57) Buikfragment van conischen schotel met versierd, scherp geprofileerd knobbeloortje. Bovenpatroon onvolledig, bestaande uit liggende zigzagvormige diepsteekgroeflijnen. Benedenpatroon uit staande diepsteekgroeflijnen, afgewisseld met omgekeerd-V-vormige. Oppervlak enz. als No i.
17 (1929/VIII 58) Als No 16, doch bovenpatroon met middelgordel van groepjes staande diepsteekgroeflijnen en afzetgordel van dito liggende.
z8 (1929/VIII 59) Als No 17, doch wit ingelegd.
kommen en nappen (Afb. 2e : 70) (22, rasp. 15 stuks)
19 (1929/Vin 60) Bovendeelfragmenten van versierde komvorm. Rand- en afzetgordel van drievoudige, resp. enkelvoudige wikkeldraadlijnen; middengordel met kruissteekband. Oppervlak enz. als No i, doch kleur lichtgrijs.
20 (1929/VIII 61-63) Als No 19, doch van drie exemplaren. Afzetgordel met onderbroken, korte, liggende wikkeldraadlijnen; benedenpatroon uit staande wikkeldraadlijnen. Kleur bruin.
21 (1929/VIII 64-65) Rand- en buikfragmenten van twee verschillende exemplaren als No 20, doch bovenpatroon bestaande uit drie (omloopende) wikkeldraadlijnen; benedenpatroon uit groepjes van staande diepsteekgroeflijnen, afgewisseld met liggende, korte wikkeldraadlijntjes.
22 (1929/VIII 66) Randfragment als No 2i, doch met knobbeloortje. Daarboven een tweevoudige vischgraatvormige wikkeldraadlijn; er onder een rijtje omgekeerd-sparvormige diepsteekgroeflijnen.
23 (1929/VIII 67-68) Randscherven van twee exemplaren als No 20, doch benedenpatroon van 67 tevens met kruissteek; dat van 68 afgewisseld met staande, sparvormige diepsteekgroeflijntjes.
24 (1929/VIII 69) Rand-buikfragment van kom als No 21, doch afzetgordel bestaande uit vier onderbroken, liggende wikkeldraadlijnen.
25 (1929/VIII 7o) (Afb. 2e ; 70) Komfragment als No 21, Bovenpatroon van vier onderbroken liggende wikkeldraadlijnen; benedenpatroon van staande dito sierlijnen. Boven den bodemrand een krans van indruksels.
26 (1929/VIII 71-80) Rand- en buikfragmenten van elf verschillende komvormen als Nos 19-21.