De vondsten

Ter nadere toelichting van het voorafgaande en ter aanvulling van het bovenstaande verslag, laat ik hier volgen een beschrijving van de vondsten met opgave van de vondstomstandigheden. Deze beschrijving is ook nu weer vervaardigd met hulp van Mevrouw J. C. Kat-Van Hulten, evenals bij de reeds eerder behandelde hunebedden *). Aangezien het hunebed destijds echter totaal vernield werd, had de stratigrafische ordening der vondsten weinig zin. Daarom zijn de vondstomstandigheden bij het onderzoek niet nader gedifferentieerd en is alles onder één collectiefnummer vereenigd. Daarbij komt nog, dat de vondsten verre van volledig zijn. Een deel bevindt zich nl. nog in de niet onderzochte heuveldeelen en komt daaruit bij het verdere omwerken, hetzij door den wind, hetzij ten gevolge van gravingen, ook nu nog telkens weer bloot. Op die manier hebben zich ook andere weetgierigen van een deel van den oorspronkelijken inhoud meester gemaakt en bevindt deze zich in particulier bezit. Een groot aantal scherven werd ons zoo voor nadere bestudeering een tijdlang welwillend ter beschikking gesteld door de zonen van den Heer Ir M. van Daalen (Hoogeveen) en wijlen dokter S. van Nooten (Diever). Zij zijn met de eigen vondsten vergeleken en daarna geretourneerd. Slechts bij hooge uitzondering is een aanvulling over en weer mogelijk gebleken.

De beschreven en gereproduceerde vondsten zijn daarom nu alleen volgens de verschillende typen gegroepeerd en wel op dezelfde wijze als dit geschiedde bij de boven vermelde hunebedden te Buinen, te Tinaarloo, te Eext enz., d.w.z. volgens de materiaalindeeling in mijn werk over de Nederlandsche hunebedden ■••).

Het trekt de aandacht, dat onder de vondsten, met name het diepsteekvaatwerk, de zgn. Havelter stijl, zoowel oude als jonge, op den voorgrond treedt (Afb. 2 : e).

Opmerking verdient voorts een buikschouderscherf met tuit van een terrinevorm en een klein vuursteenen kembijltje (Afb. 2) (Zie Vondstbeschrijving: 65).

De tuit, die slechts enkele malen en wel telkens in één exemplaar, nl. door J. H. Holwerda in het langgraf te Emmen *), door onder-

*) N. Dr. Volksalm. 1943, p.p. 2itn resp. en spec. voor de groepeering en karakteriseering door typen of gidsvormen p.p. 31, alsmede Jrg. 1944, p.p. 98, resp. p.p. 118 en p.p. 121.

L.c. 11, 1927, p.p. 148.

Holwerda, J. H.: Das grosse Steingrab bei Emmen. Praeh. Z. VI, 1914, p. 66, i. Abb. 5.