de boschwachterswoning Berkenheuvel en het gehucht Doldersum, inderdaad een merkwaardige heuvel was gelegen, dien men van oudsher het ~Pottiesbargien” noemde. Een kort daarop, onder vriendelijk geleide van den Heer van Daalen, naar de bewuste plek gedane excursie en de daar bij die gelegenheid gevonden scherven van diepsteekceramiek bevestigden mijn vermoeden, dat het zgn. „Pottiesbargien” het restant was van een hunebed* heuvel, waaruit de groote steenen waren verdwenen.

De eigenaar gaf, behoudens eenige restrictie in verband met het dennenbestand op den heuvel, welwillend verlof tot een nader onderzoek. Dit is echter eerst vrij veel later, nl. in Aug. 1929, ingesteld. Daarbij werd ik bijgestaan door denvroegerenteekenaarbij het Biol.-Archaeol. Instituut der Rijksimiversiteit te Groningen, den Heer L. Postema, en voorts door den Heer J. Lanting, thans technicus-voorgraver bij den Rijksdienst voor het Oudheidkundig Bodemonderzoek, doch destijds nog als bediende-voorgraver aan genoemd Instituut verbonden. Overigens waren ons eenige grondwerkers behulpzaam.

Het onderzoek. In een kromming van den Bolsweg ligt het „Pottiesbargien”, het langgerekte, onregelmatige, eenigszins sauskomvormige, Z.Z.O. georiënteerde heuvelrestant van het vernielde hunebed. Het is gelegen in het perceel, kadastraal bekend F 1179, Gem. Diever, circa 2.5 km N.W. van het gelijknamige dorp (Afb. 2 : d). Het terrein was vroeger een stuifzandgebied (Afb. 2 : c).

Bij het nader onderzoek begonnen wij met het uitzetten van een paar naar de windstreken gerichte lijnen, loodrecht op elkaar. Overeenkomstig dit assenstelsel werden eenige profielen afgestoken en geteekend. Voorts werd het langgerekte, verlaagde middengedeelte zoo zuinig mogelijk afgeschaafd en schoongemaakt.

In den aldus verkregen plattegrond kwamen nu duidelijk een aantal standsporen aan het licht, die tezamen onmiskenbaar het grondplan van een groot hunebed van ganggraftype vormden (Afb. 1). Een en ander werd geteekend en in een kadastraal extract vastgelegd (Afb. 2 : b).

Natuurlijk waren het alleen de standsporen van de draagsteenen, t.w.:

1. aan de korte zijden, van telkens één sluitsteen, SI len SI 2 . . 2

2. aan de lange zijden, van telkens acht zijsteenen, Z 1-8 en Z . 16 [van de laatste vormden Z en Z klaarblijkelijk de toegangssteenen, ter weerskanten van de(n) verdwenen drempelsteen(en)]

3. voor het midden van de zuidzijde, naar het schijnt geheel zeker is dit niet van twee paar poortzijsteenen, PZ 1-2 en PZ l’-2” ... 4

totaal 22