Oudheidkundige aanteekeningen over Drentsche Vondsten (XIII)

door dr A. E. van Giffen

EEN VERNIELD HUNEBED, D Lila, HET ZOOGENAAMDE POTTIESBARGIEN, IN HET (VROEGERE) WAPSERVELD BIJ DIEVER, GEM. DIEVER

(Afb. I—2)

In mijn „Aanteekeningen over Drentsche vondsten (XI) ”, N. Dr. Volksalm. 1944, beschreef ik een viertal vernielde hunebedden, t.w. twee (D Vle-/) bij Tinaarloo en twee (D Xlllb-c) bij Eext. Thans kan ik, na deze vier en na de reeds veel eerder, nl. in 1927, eveneens beschreven restanten van eertijds aanwezige hunebedden onder Valthe (D XXXVa) »), onder Spier (D LI Val “), achtereenvolgens Weerdinge (D XXXVIIa) ’), een ander verwoest steengraf (D Lila) beschrijven. Dit is gelegen bij Diever, in rechte lijn ca 2.5 km N.O. van het dorp. Ook dit kon ik al vroeger vermelden, t.w. in het eerste deel van mijn werk over „De hunebedden in Nederland”, dat verscheen in 1925 «).

Bij de nasporingen voor het juist geciteerde boek in het Rijksarchief te Assen, over den aankoop en den overdracht van de Drentsche hunebedden door, achtereenvolgens aan het Rijk of de Provincie, was ik nl. o.a. ook gestooten op een resolutie van ~Ridderschap en Eigenerfden, De Staten van de Landschap Drenthe”, waarbij sprake was van een hunebed onder Diever. Deze resolutie, genomen te Assen den ISden Maart 1735, betrof een verzoek van Jan Hindriks en Hindrik Jans, om in het Wapserveld eenige steenen te rooien, die „oorspronkelijk misschien vaneen „hüinebedde waren”, en dus, gezien de sedert 1734 voor Drente geldende officiëele verbodsbepalingen “), niet „verbracht” mochten worden. Het verzoek werd

*) Van Giffen, A. E.: De Hunebedden etc. 11, 1927, p.p. 271. *) L.c. 11, p.p. 281.

L.c. 11, p. 52 en p.p. 285.

*) L.c. I, 1925, p. 183 en p. 213, sub 15a (1735).

*) Deze zijn achtereenvolgens van 2i Juli 1734, 27 Mei 1790 en 21 April 1809. Zie l.c. 11, p. 14, noot 2, p. 26 noot 2 en p. 27 noot I, zoomede p. 128.

s