en Nassau, al was de verhouding met zijn opvolger zo goed, dat de zoon van Noordewier niet alleen de voornamen van Nassau kreeg, maar later ook de familienaam bij zijn eigen naam voegde.

Enkele berichtjes in de Drentsche courant na het overlijden van Nassau (8 November 1873) doen enigszins eigenaardig aan. De kennisgeving van het overlijden is al heel sober: Heden overleed de Heer Dr. H. J. Nassau, inspecteur van het Lager Onderwijs in Drenthe. Verder geen bijzonderheden, zelfs geen ondertekening. In hetzelfde nummer een korte levensbeschrijving met de gebruikelijke loftuitingen en de mededeling, dat er een uitvoeriger bericht zal volgen. Dit gebeurt niet, in het nummer van 11 November wordt vermeld, dat de overledene in zijn uiterste wil als zijn uitdrukkelijke begeerte te kennen heeft gegeven, dat geen levensbericht, geen lofrede of iets dergehjks gegeven of gehouden zal worden en dat ook het verzoek wordt gedaan om aan het graf niet te spreken. In het nummer van de volgende dag staat een korte beschrijving van de begrafenis met de vermelding, dat de lijkkoets gevolgd werd door vrienden van de overledene, waaronder ’s Konings commissaris in deze provincie, schoolopzieners, onderwijzers uit verschillende gemeenten, leraren aan de H.B.S. en de kwekelingen aan de normaalschool alhier. Dit bericht wordt de volgende dag aangevuld met de mededeling, dat ook Dr. Lambrechts, rector aan het gymnasium alhier, aanwezig was.

Hebben deze betrekkelijk onbelangrijke feiten enige betekenis? ik weet het niet. Nassau had buitengewoon veel vrienden en vereerders, misschien ook tegenstanders, in het korte bericht in de Drentsche Courant wordt gesproken van de persoonlijkheid, die ook haar eigenaardigheden had. Misschien door zijn te groot overwicht? men placht bij examens te zeggen: als Nassau voor iemand is, wie zal dan tegen hem zijn? Wat ook de reden mag zijn, het is in elk geval zeker, dat er geen uitvoerige biografie van hem bestaat, ook niet in de Levensberichten v. d. Maatschappij voor Ned. letterkunde, voor welks lidmaatschap hij waarschijnlijk heeft bedankt. Eigenaardig is ook zijn verhouding tot het departement Assen van de Maatschappij tot Nut van het Algemeen. Hij behoorde in 1826 tot de oprichters, was in 1846 nog of al weer voorzitter, maar bedankt in datzelfde jaar en daarna schijnt alle relatie afgebroken, zodat zelfs in 1851 bij het 25 jarig feestelijk gevierd bestaan zijn naam niet genoemd wordt.

Over zijn jeugd en de jaren aan de Latijnse school heb ik niet veel meer te zeggen, over de tijd na het neerleggen van het rectoraat tot aan zijn overlijden, zijn we gelukkig tamelijk goed ingelicht en wel door een paar artikelen van A. W. Stellwagen in de Schoolbode: „Herinneringen aan Dr. H. J. Nassau” (1879, blz. 49 vlg.) en in School en leven: „Hoe ik hulponderwijzer werd” (1915/1916 blz. 633 en volgende, 1916/1917 blz. 5 en volgende). In jaargang