levenslicht, beiden worden in hun levensbeschrijving autodidact genoemd, beiden hebben als schoolopziener voor het lager onderwijs gewerkt. Nassau kreeg deze functie in 1848, Van der Veen in 1857, in welk jaar Nassau inspecteur en dus de chef van Van der Veen werd. Van een relatie tussen beide mannen is mij echter niets bekend, ik weet ook niet, of er ooit iets over geschreven is en ook niet, of het mogeUjk is er wat over gewaar te worden, het zou geen wonder zijn, als dit niet het geval was, beiden hebben zich in hun geschriften heel weinig over personen uitgelaten en waarschijnlijk was Nassau voor Van der Veen de chef, en hij een uit velen. Daar komt bij, dat hun belangstelling heel ongelijk was gericht, ik kom daar nog op terug.

Dat er uit beider jeugd heel weinig bekend is, ligt bij Van der Veen misschien aan toevallige omstandigheden, waarschijnlijk heeft men hem oorspronkelijk en misschien ook later, niet als zo'n bijzondere figuur gezien, Nassau heeft zijn jeugd en levensomstandigheden waarschijnlijk opzettelijk in het donker gelaten. En nu kom ik aan een teer punt, dat toch wel even gereleveerd moet worden. In de registers van de burgerlijke stand te Assen staat Nassau ingeschreven als zoon van Hendrik Otto Nassau en Anna Bakker, beide overleden, in het Nieuw Nederlandsche Biografisch woordenboek (Dl. I blz. 1370) worden zijn ouders niet vermeld, in de Levensberichten van Zeeuwen, uitgegeven door F. Nagtglas (Afl. 111, blz. 263), staat, dat zijn moeder dienstbaar was bij een der heren De Superville, terwijl over zijn vader wordt gezwegen. Verder vertelt dit levensbericht, dat hij bediende werd bij den boekhandelaar Van Benthem, die veel genoegen had in den „leergierigen, veelbelovenden knaap”. Bij het openen van een pak boeken (het doorsnijden van een touwtje, zoals ik later vernam) had hij het ongeluk zich zo te verwonden, dat men voor zijn gezichtsvermogen vreesde, en hij onder behandeling van een beroemd oogarts in Den Haag werd gesteld, waarheen hij met zijn moeder verhuisde. Gesteund door zijn beschermer De Superville kreeg hij de gelegenheid zich voor het onderwijs te bekwamen en door buitengewone talenten en onvermoeiden ijver slaagde hij er in van 1812 tot 1816 de verschillende onderwijsrangen te behalen. Waarschijnlijk wilde hij ik haal nog steeds de mededelingen van Nagtglas aan niet gaarne aan zijn afkomst uit Middelburg herinnerd worden, vriendschappelijke brieven van zijn vroegere patroon, S. van Benthem en diens opvolger, C. H. J. van Benthem Jutting, liet hij tenminste onbesmtwoord. Deze bijzonderheden kunnen worden aangevuld met enkele feiten uit het Gedenkschrift, dat Drs J. Hooghiemstra in 1925 bij gelegenheid van het honderdjarig bestaan van het gymnasium te Assen heeft uitgegeven. Maar ook dat is niet veel, de heer H. vertelde mij, dat Mr G. M. Doorenbos indertijd veel moeite had gedaan om gegevens over Nassau te verzamelen, maar met weinig resultaat. Nadat Assen 18 Februan