en hol klonk ’t gerommel van onzen zwaar beladen postwagen door de stille verlaten straten. Maakt de aanblik van elke slapende stad een triestige indnik, hier liep me een koude rilling over ’t lijf: overal waren de palissaden weg. gebroken, een deel der bruggen weggenomen en de kuilen half met zand gedempt. Geen schildwacht aan de poort der ruime kazerne, nergens een levend wezen of eenig verlicht venster I Alles sprak zoo duidelijk van het verval van t eens zoo drukke stadje, dat ik in gepeins dreigde te geraken over ’t veranderlijke en vergankelijke van ’t ondermaansche, tot ik gestoord en oppwekt werd door Lomans vroolijk stemgeluid, die ons toeriep „volk, welkom m KoeverdenX Wi’j zint ’rl”

Vrij gevolgd naar zijne bijdrage in de

Groninger Studenten almanak van

1800 zooveel door J. J. Reynders.

ingezonden door den heer J. J. Reynders te Utrecht werd geschreven door het toenmalige redactielid voor die WMiinL Wilhnge. Deze werd in 1834 te Eramen geboren als zoon van J. J. Wilhnge, burgemeester van Emmen, studeerde te Groningen en was later predikant te reerwerd, Niehove en Eenrum.