Over het lommerrijke Zuidlaren ging het nu door Vries het oude Landschap Drenthe in, het beruchte „land van hei en struiken!”

Achterom kijkend, bespeurde ik eerst niets meer van den man met de blauwe muts, doch eindelijk bleek mij, dat hij van wegen de morgenkoelte zich tusschen de wolbalen had verscholen en in een soort van kuil in diep gepeins verzonken voor zich uitstaarde naar een kist Groninger koek en een zak molleboonen. Deels om mijne nieuwsgierigheid te bevredigen, deels om mijne buurdame, die al eenige malen om de koddige figuur had gelachen, verder te amuseeren, begon ik: „Hé, meneer daar in de diepte, mag ik u ’n sigaartje presenteeren?” ~Goeje genadel” schreeuwde hij terug, „’t is om te schrikken, zoo vroeg al sigaren te rooken!” „Wilt u liever tabak, asjebliefi” hernam ik, hem een grauw papieren zakje onder den vervaarlijken neus duwende. Maar neen, hij was niet te bewegen en trok den muts nog dieper over de ooren. Ik had vooreerst genoeg van dit heerschap en was blij eindelijk „de stad der paleizen" zooals het nijdige Kampertje steeds Drenthe’s hoofdplaats noemt tusschen ’t geboomte te zien opdoemen. Hier raakte onze voerman in heftig dispuut met een slager, die met alle geweld nog een paar zakken vleesch wou opladen voor eenige joden uit Koevorden, die daar geen „khausjher vlais” konden krijgen.

Vermoedende, dat wij op die manier niet zoo heel gauw Assen zouden verlaten, wandelde ik den mooien grindweg naar Rolde op, den wagen vooruit, en haalde een spraakzame boer in. Deze vertelde mij 0.a., dat er in zijn dorp een uitstekend predikant stond, die vaak de preken zeer eigenaardig inleidde. Zoo was dominé eens begonnen: „Geliefde gemeente, ik heb van nacht aan> vechtingen gehad van den duivell Midden in den nacht kwam Satan vóór mij staan, roepende: ~Dominé, gij hebt uw koren te goedkoop verkocht!” Ik zei: „wat gaat u dat aan?” Ten tweeden male hernam Satan: „Dominé, dominé, gij hebt uw koren te goedkoop verkocht!” Ik antwoordde weer: „Wat gaat u dat aan?” Voor de derde maal kwam de duivel met dezelfde woorden tot mij, Toen riep ik met alle kracht: „Weg, satan!” en wég was hij! Broeders en zusters, wij zullen dezen morgen preken over de Begeerlijkheid ..

Wat wonder, dat de aandacht der boeren door zulke inleidingen ter dege werd opgewekt.!

Eindelijk haalde de wagen, thans met nieuwe paarden besparmen, ons in en ik beklom het gevaarte weer. Te Rolde stopten wij voor een flinke herberg en deden de heerlijke drentsche stoet met roggebrood en vette kaas, de tweibakken met honing en de eieren met onvermijdelijke koffie alle eer aan. Tot mijne verbazing werd nu in den reeds overvollen wagen nog een plaatsje ingeruimd aan een jonge vrouw met twee kleine kinderen! Onze bank werd zóó ver vooruit geschoven, dat het een heele toer was om de beenen binnen den