en gevlekte orchis, trof ik op een grazig plekje bij elkaar aan bosanemoon, zenegroen, dalkruid, blauwe bosbes, bosviooltje, kortom de gehele bodemflora van het Viooltjesrijk Eiken-Berkenbos, met deknollathyrusl

Het is onmogelijk, dat al deze planten, die alleen in de schaduw en op een bosbodem kunnen ontkiemen, zich hier gevestigd hebben n a het ontstaan van de heide. Er moet hier vroeger bos geweest zijn! Zo worden de afzonderlijke woudrelicten op de Bisschopsberg met elkaar verbonden door een groot aantal groeiplaatsen van bosplanten. Er is slechts één conclusie mogelijk: oudtijds is de gehele Bisschopsberg bedekt geweest met een aaneengesloten oerwoud. Dat de eik hierin de voornaamste plaats innam, staat vast.

De vraag rijst nu natuurlijk, wanneer dit bos verdwenen is. In het algemeen kan men zeggen, dat dit geleidelijk gebeurd is sinds het Jonge Steentijdperk, rond 2000 jaar voor onze jaartelling, toen de hunebedbouwers in deze streken met hun vuurstenen bijlen het bos kapten en de eerste landbouw bedreven. Rogge kende men toen nog niet; het was vooral tarwe, die men hier verbouwde. Waar men echter thans nog bosplanten in de heide vindt, kan het bos niet lang geleden verdwenen zijn. Toch was in 1840 blijkens een oude stafkaart de toestand reeds dezelfde als tegenwoordig, ontginningen daargelaten. Voor de omgeving van de hunebedden gaf een toevallige vondst echter een oplossing. Prof. Van Giffen citeert nl. in zijn grote werk over de hunebedden van Nederland een reisbeschrijving uit 1735 van een oudheidkundige, Andries Schoenmaker, die ook de hunebedden van Havelte bezocht had. Hij schrijft daarover 0.a.: „Rondom deze steenhoopen was kreupelbosch van Ekenhout, een scheutweegs vandaar groef men in de hey turf, doch die was lang soo goet niet als onse veenturf is.” Het bos bij de hunebedden is dus tussen 1735 en 1840 verdwenen! Van de hand van zijn metgezel C. Pronk zijn ons een paar tekeningen van de hunebedden bewaard gebleven, die bij die gelegenheid gemaakt waren. Duidelijk ziet men hierop het „kreupelbos”. Zij zijn afgebeeld in het genoemde werk van Van Giffen, deel 11, plaat 123.

We zien hier dus in historische tijd het bos plaats maken voor heide, en wanneer we dan bedenken, dat er blijkens tal van archaeologische vondsten reeds vanaf de steentijd hier een landbouwende bevolking is geweest, die voor akkergrond het bos kapte en zijn vee erin liet weiden, dan mogen we besluiten, dat uitsluitend menselijke werkzaamheid de heiden heeft doen ontstaan.

Het opzettelijk af branden door de schepers en het afvreten van de jonge opslag door de vele grote schaapskudden, het steken van plaggen en het maaien voor veevoer en bezems door de boeren, zijn wel de voornaamste oorzaken, dat de eenmaal op kaalslagen enverlaten cultuurgrond spontaan opgtkomen heidevegetatie in stand bleef en het natuurlijke bos zich niet weer kon herstellen.