Het verdwijnen van het natuurlijke bos op de Bisschopsberg bij Havelte

door H. Tj. Waterbolk

Uitgestrekte heidevelden bedekten tot het begin van deze eeuw het Drentse land. Het ontstaan ervan is een probleem, dat steeds vele onderzoekers bezig heeft gehouden; het is gemakkelijk hen in twee groepen te splitsen.

De ene is van mening, dat de heidevelden op natuurlijke wijze in een glaciale periode zijn ontstaan, de andere is overtuigd, dat ze pas betrekkelijk kort geleden, omstreeks 1400 v. Chr., in hoofdzaak door toedoen van den mens de plaats van het natuurlijke bos hebben ingenomen. Het laat zich aanzien, dat deze strijd beslist zal worden ten gunste van hen, die aannemen, dat de heidevelden pas in de laatste 25 eeuwen, sinds de aanvang van de Bronstijd, gevormd zijn, geheel of grotendeels ten gevolge van de menselijke beinvloeding der wouden door brand, roofbouw en beweiding.

De voornaamste argumenten, die aangevoerd worden, zijn de volgende:

1. in veenlagen, die in een voorafgaande periode gevormd zijn, wordt hoegenaamd geen stuifmeel gevonden van heideachtigen. Daarna is de hoeveelheid ervan echter vaak vele malen meer dan die van alle boomsoorten tezamen;

2. grafheuvels uit het Neolithicum (ongeveer 2000-1400 v. Chr.) zijn opgebouwd uit geel zand en het heideprofiel loopt erover heen, de bronstijdtumuli zijn daarentegen steeds van heideplaggen opgeworpen op een reeds als gevolg van een heidebegroeiing gepodsoleerde ondergrond. ‘) Hierop is voor het eerst door Prof. Van Giffen gewezen.

Naast deze pollenanalytische en archaeologische argumenten kunnen ook plantensociologische naar voren gebracht worden. Als voorbeeld hiervan zullen we de toestand op de Bisschopsberg in Z.W. Drente beschouwen.

Dit is een slechts 20 m hoge, N.0.-Z.W. lopende, met een pakket zand van wisselende dikte overdekte keileemrug tussen het dal van de Beilerstroom

*) Onder podsolering verstaat men de onder bepaalde begroeiing en bij bepaalde klimaatsomstandigheden optredende latere verandering van de bodem in een uitspoelings- en een inspoelingslaag (beter: -horizon). Bij het heidepodsolprofiel zijn deze lagen zeer uitgesproken: men onderscheidt onder de meestal dunne humuslaag het grijze, tot soms bijna witte loodzand en het bruine oerzand, dat soms zo hard is, dat men van een oerbank spreekt. Onder de oerbank, in de meestal gele ondergrond, vindt men vaak bovendien nog een groot aantal dunne, zg. infiltratiebandjes.

3