Het ontstaan van de heerlijke rechten in Ruinen

door KI. van Dijk

jur. cand.

In 1046 ontving de bisschep van Utrecht de graafschap (comitatus) „in Thrente perpetualiter habendum”, d.w.z. in eeuwigdurend bezit van den Duitsen keizer; hij verkreeg daardoor de landsheerlijke rechten in een gebied, waarvan de begrenzing in dien tijd nog vaag is, doch in ieder geval ruimer dan de tegenwoordige provinciegrenzen. Drente werd door de schenking, eigenlijk een schenking aan de kerk van St. Maarten ~immunis ab introïtu iudicis” m.a.w. een immuniteit.

We kunnen moeilijk nagaan, welke toestanden er in het toenmalige Drente hebben geheerst. Sinds het einde van de 8e eeuw was de bevolking gekerstend, en op grond daarvan mogen we aannemen, dat zich ten tijde van de schenking reeds de voornaamste kerkelijke middelpunten (de latere dingspilhoofdplaatsen) hadden gevormd.

De toestanden tussen plm. 800 en plm. 1000 te beschrijven is een onmogelijke taak, daar ons historische gegevens uit dien tijd ten eenen malen ontbreken. Wat we hieromtrent kunnen zeggen, moeten we reconstrueren uit latere toestanden.

Wel mogen we aannemen, dat Ruinen één van de bovenbedoelde kerkelijke middelpunten is geweest (andere bv. Anlo, Vries, en wel op grond van het feit, dat we in het cartularium van de voormalige abdij te Dickninge (fol. III) een stuk aantreffen betreffende een schenking aan de „ecclesia” van St. Maria te Runa (Ao. 1141). Ecclesia heeft hier blijkbaar een ruimer betekenis dan louter „kerk”, want later blijkt uit andere stukken overtuigend, dat het een klooster, en wel sinds plm. 1100 een Benedictijner klooster was, dat later (1325) naar Dickninge is overgebracht.

Het zal in dien tijd nog een vrij jonge stichting geweest zijn, daar de acte van 1141 de eerste aanzienlijke schenking aan het convent was. De mededeling van J. Hogeman in de Nwe Dr. Volksalmanak, als zou een vroeger bericht uit 1036 dateren, schijnt op een onjuistheid te berusten ’).

Keren wij nu weer naar de wereldlijke toestanden terug: In 1141 ligt

*) Voor het zeer oude karakter van de kerk te Odoorn zie men Vermeulens „Nederr Bouwkunst" deel I. Hoofdplaats van dingspil Zuydtvelt werd evenwel Sleen.

*) Vgl. Dr. Mathias Arts O Carm: „Het Dubbelklooster Dickninge”, Assen 1945.