Rieks •’') in „Een nacht met oet streupen”, die zijn verhaal aldus begint: „Harm stund bekend as een extra fijne streuper, maor hij had nog mere goeie eigenschappen . . . . ”

Ook de inzending „’n Strik stund in ’n wag’nspeur”, door J. L. Thalen, bekroond bij de tweede Drentsche literatuurprijsvraag in 1940, verdient alle lof, zoowel voor inhoud als voor zuiverheid van dialect. Treffend wordt daarin met enkele woorden de moeilijke oude dag van den vijand der stroopers, den jachtopziener, geteekend:

„Langer as vieftug jaor har d’olde baos jachtopziener west. ’n Koppel heer’n har-e ’deend, deurdat ’t veld dan ies an d’eene, dan weer an d’aander verhuurd wruur. Kun hij dat help’n? Har-e neet alltied zien plicht ’daon? Nacht’n har-e neet op ’t bedde west. In weer en wind zat-e in ’t veld te pass’n op de streupers, die ’t mooiste weer neet oetzöcht’n. En nou-e old was en neet meer kun? Nou kun-e wal gaon. Mus-e maor zeen, dat-e hum redde. En as-e dan zag, wat de heer’n atmet kepot sluug’n op zoo’n feesie nao’n driefjacht of zoo. Zeet ies an, dan was er ok nog wal geld in de wereld”.

Vroeger werden dikwijls de meest bekwame stroopers als wildschut door de jagers in dienst genomen; men w£is dan op eenvoudige wijze van hun activiteit als strooper verlost en had meteen een uiterst vakbekwaam toezicht op het strikken van wild door anderen.

Nu, in de 20ste eeuw, het Drentsche jachtveld meer en meer in handen komt vein kapitaalkrachtige „vreemde” jagers veelal uit de Groninger veenkoloniën en ook wel uit de stad Groningen afkomstig welke zich zeer veel moeite en kosten getroosten, om de wildstand te beschermen en op peil te houden, is de financiëele positie van de jachtopzieners in Drente veel verbeterd.

Van de ongeveer 30 jachtopzieners die in Drente hun werkzaamheden allen in particuliere dienst uitoefenden, is het grootste deel lid van de afdeeling Groningen, Friesland en Drente van de Vereeniging van Jachtopzieners in Nederland, welke reeds sinds jaren bestaat. In 1919 b.v. waren de Heeren De Vos van Steenwijk te De Wijk en Dikkers te Hoogeveen bestuursleden van deze afdeeling. De vereeniging had een eigen orgaan „De Wildschut”, dat in 1943 is samengesmolten met het orgaan van de Nederlandsche J agersvereeniging.

Aan de Drentsche jachtopzieners is het vooral mede te danken, dat het wild en het andere gedierte in de vrije natuur in stand blijft, want zonder hun toezicht zou er nog veel meer door het zetten v£in strikken, het rapen van eieren enz. worden vernield, dan nu het geval is en ongetwijfeld zou dit moeten leiden tot een groote verarming van de Drentsche fauna.

Het valt echter te betreuren, dat enkele jachtopzieners in al te groote