smokkelaars, tezamen een op laag moreel en sociaal niveau staande groep zouden uitmaken.”

Stroopen wordt door deze menschen als een welkome „sport”, naast het normale dagelijksche werk bedreven en niemand ziet daarin iets minderwaardigs. Mr. Van Swinderen te Groningen schreef dan ook reeds in 1873 “), zich te moeten ergeren, aan de zware straffen, wegens overtredingen van de jachtwet, „waarin de regtsovertuiging des volks geen misdrijf ziet”.

Teekenend is ook in dit verband, het antwoord, dat eens een Drentsche strooper gaf, toen hij door den president van de rechtbank werd vermaand, zich niet weer met wildstrooperij in te laten: „Jao, meneer de presedent, zoo’n belofte kan ’k oe, waorachtig as eerluk man niet gev’nl”

Een der bekendste Drentsche stroopers was de, te Assen nog nimmer vergeten, Karst Philips van ’t Aardscheveld, doorgaans Kas genoemd, (zie afbeelding) die met een breed gebaar van zijn lange arm op het jachtveld wijzende getuigde: „’t Is aolmaol minend”. Onder de bedstede in zijn hut fokte hij jonge korhoenders op, om ze later voor goed geld naar het buitenland te verknopen. Hij inspireerde A. F. Cremer tot het schrijven van het boeiende jongensboek „Kars de broodjager en zijn vrinden”, **). dat geheel op ’t Aardscheveld en in Assen speelt.

Vijf jaren eerder schreef R. Houwink **):

„Wie in Assen kent niet Karst Philips en zijne familie ? De oude wrattenbezweerder (dit is zijn mystieke kracht) en strooper (dit is zijn vak), was redelijk goed te spreken, zoodra we hem beloofd hadden, dat hij en zijn huis zouden worden vereeuwigd. Al spoedig kwam de oude strooper op dreef en geraakte hij in vuur!

~Op de jacht, nou, ik kun ze raoken, nooit niet mis, man! De meeste jagers bint veul te drok, maor ik ? ’k Laot ze maor stil bienen maok’n en dan bang! ze lagg’n d’er altied. En mooie korhoender da’k hebbe, willen de heer’n niet ies zien ?”

En dan binnen in de hut, onder de slaapstee van Karst, ja werkelijk, daar liepen de korhoenders bij troepjes in de versch geplukte heide. Hoe Karst er aan kwam, en waar hij ze liet? Het antwoord blijf ik schuldig. Zoo zijn de bewoners van deze hutten ten laatste menschen geworden, die boven de wet schijnen te staan en door de samenleving vogelvrij zijn verklaard. Het schijnt, alsof het leven buiten de maatschappij, in de natuur, hun een gevoel van vrijheid geeft, waarbij ze zich uiterst gelukkig voelen”.

Dergelijke „beroepsstroopers” waren echter uitzondering in Drente en de meeste strikken werden door „amateurs” gezet. Een goed beeld van een dergelijke stroopersfiguur geeft Anne de Vries in zijn boek ~Hilde”. Ook in enkele dialectschetsen is het wildstroopen in Drente behandeld o.a. door