15. De visscherij in Drente in de 19-de en 20-ste eeuw.

De vischstand in Drente was vroeger veel beter, dan tegenwoordig. Hoewel onze provincie nooit een echt waterland is geweest, was het aantal meertjes en plassen destijds aanmerkelijk grooter dan thans, zooals op oude keiarten b.v. op die van Comelis Pynacker van 1634, duidelijk is te zien.

De Tegenwoordige Staat vermeldt over die vischrijkdom:

„Onze landstromen leveren meest overal een zeer goede visch op; in en omtrent het Zuidlaarder meer in zeer groote menigte. De snoek is er bij uitstek goed en smakelijk, de baars is in Holland beter. In de riviertjes wordt somwijlen zalm en ook wel eens een steur gevangen. In het Zuidlaarder meer heeft men na hooge zeevloeden schelvisch en bot gevangen; de laatste heeft men er altoos, doch klein van stuk. De kwabaal wordt zeer veel in stroomende beeken aangetroffen, in geisoleerde meertjes heeft men snoek, baars, aal en paling gevangen.

De visscherij, die zich binnen de grenzen van iedere Markte, in welke de bevoorrechte goederen gelegen zijn, bepaalt en alleen aan de eigenerfden behoort, is alle jaren zes weken nl. 3 vóór en 3 na 1 Mei, gesloten.”

Een kleine vijftig jaren later in 1840 schreef Alst. Grevelinck:

„De visch, welke in de stroompjes wordt gevonden, is de gewone riviervisch; doch de hoeveelheid is gering, zoodat slechts zeer enkele lieden van het visschen hun bestaan maken. De beste en meeste visch wordt in de Zuidlaarder en Leekster meren gevonden.”

De beroepsstatistiek, welke H. H. van Zouteveen in 1864 over Drente publiceerde, geeft voor het jaar 1859 totaal 15 visschers op een bevolking van ruim 88.000 zielen.

Kempe en Vermaat deelen mede •»), dat in 1930 in Nederland 0.08% der bevolking werkzaam was in jacht en visscherij, terwijl in Drente deze groep slechts 0.04% der bevolking uitmaakte. Ook uit de beroepstellingen voor Groningen en Drente, welke Hofstede onlangs ’i) publiceerde, blijkt, dat in 1930 in Drente slechts 32 personen tot de beroepsvisschers behoorden.

Over de vischvangst in één der grootste meren in het vroegere Drente, nl. over die in het voormalige Bargermeer bij Emmen, dat een oppervlakte van ruim 400 ha besloeg, vertelt Vegter de volgende bijzonderheden •*):

„Het Bargermeer vormde vooral ’s winters een groote uitgestrektheid. De gemeene eigendom gaf ieder recht er te visschen. ’t Meer was rijk aan visch; snoek, blei, baars en paling. Witvisch was er weinig of niet. Een gedeelte, waar veel „poetaal” voorkwam, heette de Poeten. De vangst van deze dieren geschiedde met een bodemlooze korf. Op ondiepe plekken werd deze op de bodem gezet en weer opgehaald, wanneer er een visch inzat,” aldus Vegter, hetgeen ons geen erg succesvolle methode lijkt.