in Drenthe te Assen aan wien ons gewest o.m. het behoud der hunnebedden dankt die in 1873 een wetsontwerp samenstelde „tot intrekking der bijzondere bescherming, dusver aan de jagt en het jagtbedrijf verleend”.

„Het ontwerp”, aldus de samensteller, „gaat uit van het beginsel van regt voor allen; het is een deel van den strijd tegen privilege en beschernüng. Hat bedoelt het communistische weg te nemen, dat de beoefenaars van de jagt, naar de thans geldende wet, in aanspraak nemen, daar zij het wild, waarop zij jagen en zich vermaken te schieten, laten opvoeden en onderhouden door en ten koste van die grondeigenaren en grondgebruikers, die er geen belang bij, maar grooten last van hebben. Tenslotte bedoelt het wetsontwerp eindelijk eens uitvoering te geven aan artikel 641 van ’t Burgerlijk Wetboek (waarbij ’t jachtrecht uitsluitend aan de grondeigenaren kwam) en het bemagtigen van wild mogelijk te maken en te houden voor de eigenaar van den grond, waarop zich het wild bevindt, aan wie het nimmer had moeten zijn ontnomen”.

Als reactie op dit ontwerp kwamen er zeer vele, beschouwingen in de pers en toen op 1 November 1873 het ontwerp als wetsvoorstel door mr. Oldenhuis Gratama, tezamen met de heeren Idzerda en van Kerkwijk—allen leden der Tweede Kamer bij die Kamer was ingediend, regende het adressen van vóór- en tegenstanders. Mr. Oldenhuis Gratama verzamelde dit alles zorgvuldig en verwerkte het tot een uitvoerige beschouwing, in een juridisch vakblad, welke publicatie ook afzonderlijk werd uitgegeven ’•).

Onder de tegenstanders van het ontwerp vinden we: 126 „Houders van jagtacten en grondeigenaren in Drenthe” en 40 leden van de Jagtvereeniging Zuidenveld. Tot de voorstanders behoorden: 50 landbouwers uit Annerveen, 54 uit Dalen, 66 uit Belde, 11 uit Hoogeveen, 37 uit Roden, 30 uit Roderwolde, 68 uit Zuidlaren en 29 uit Zweelo. De jachtvereeniging „Diana” te Assen riep de leden en belangstellenden op ter vergadering, „om het voorstel-Gratama te bespreken”. In totaal waren in Drente dus 166 handteekeningen verzameld tegen, en 346 vóór een nieuwe regeling.

Op een algemeen adres van 795 jachtliefhebbers uit heel Nederland bij de Kamer tegen het ontwerp ingediend werd door 80 Drenten, 19 Groningers en 41 Friezen geteekend.

Daar er toen in heel het land ruim 6000 ‘jachtacten werden «gegeven, waarvan ongeveer 350 in Drente, waren bij het algemeene adres de Drentsche jagers twee maal zoo sterk vertegenwoordigd, dan gemiddeld de jagers M heel het land. |

WaarschijnUjk werd dit aan Drentsch initiatief ontsproten wetsontwerp, in de Tweede Kamer niet gunstig ontvangen, want ondanks de soms felle en juiste critiek, heeft de jachtwet van 1857 zich nog lang na 1873