Heuvel 42

Van heuvel 42, een tweeperioden-heuvel, werden 5 monsters genomen. De vulling van de buitengroep leverde een spectrum op, dat opviel door het hoge Fagus-percentage (12%). Monster b is genomen van het oude oppervlak tussen de beide kringgreppen en het stelt dus voor de zool van de dakheuvel, wederom een brandheuvel. Het spectrum komt goed overeen met dat vah brandheuvel no 28. Monster c is genomen van een plag uit de secundaire vulling van de kringgrep van de primaire heuvel. Deze kringgrep was groten» deels reeds dichtgestoven vóór het opwerpen van de dakheuvel, doch werd later geheel gevuld met hetzelfde materiaal (plaggen etc.) als waaruit de dak» heuvel is opgebouwd. Het spectrum van de laatste vulling zou dus overeen moeten komen met dat van monster b. Dit is inderdaad het geval I De primaire vulling van de binnengrep, en wel het onderste gedeelte ervan, leverde spectrum d, gekenmerkt t.o.v. de vorige door lagere waarden o.a. voor beuk en heideachtigen, en hogere voor eikenmengbos en hazelaar. Daar de vloerheuvel vrijwel geheel vergraven was, kon alleen een monster (e) genomen worden iets beneden het oude oppervlak van deze heuvel, die typologisch, d.w.z. volgens zijn structuur, slechts weinig jonger zou zijn dan heuvel no 37. Inderdaad zijn er punten van gemeenschappelijk verschil tussen de spectra 42e en 37 met die der brandheuvels aan de ene, en dat van de steen tij dheuvel aan de andere kant, aan te wijzen; men lette op de intermediaire waarden voor Quercus, Corylus, Fagus en Ericaceeën.

Heuvel 41

Van het oude oppervlak en een plag uit het heuvellichaam van de brandheuvel no 41 werd telkens een aaneensluitende serie van drie monsters genomen. Beide monsterseries vertonen een goede overeenkomst met elkaar en met de monsters 42c, en 28, die ongeveer uit dezelfde tijd zouden moeten zijn. Alleen het spectrum üd valt enigszins uit de toon door de lage waarden voor Alnus naast hogere voor bijna alle andere boomsoorten.

Bespreking van de resultaten

Het blijkt dat zoolmonsters van grafheuvels in het algemeen geschikt zijn voor pollenanalyse, hoewel het stuifmeel sterker vergaan is dan in veen, ■en de determinatie derhalve lastiger.

' Alle spectra zijn normaal, d.w.z. zij wijken in geen essentieel opzicht af van die van veenmonsters. Wellicht vormen alleen de hogere waarden voor de Ericaceeën een, overigens van zelf sprekende, uitzondering. De betrouwbaarheid werd bovendien nog getoetst, en ook bewezen, door vergelijking van de zoolmonsters van enige ongeveer even oude grafheuvels met elkaar en met die van plaggen in het heuvellichaam.

Het onderbrengen van deze spectra in het algemeen geldende schema der Drentse veendiagrammen kost dan ook in het geheel geen moeite.