conischen kop, boven met fraai uitgespaard, vierspakig wielomament, Zie No 18b (-54b). Gev. in No 18 (-54).

98 (1939/VII 54c) (Afb. 15 (B), 25 : 54c) Klein bronzen spiraalringetje; bronsdraad rechthoekig. Zie No 18c (-54c). Gev. in No 18 (-54).

99 (1939/VII 89) (Afb. 15 (B): 89) Fragmentje, vermoedelijk van bronzen armband.

Gev. vak C-3, tezamen met gecalcineerde menschenbeenderen, No 125 (-89a) en houtskool; diepte 14.20 -f N.A.P.

100 (1939/VII 3a) (Afb. 17 (F): 3a) Driehoekige, bronzen hanger, bestaande uit drie aaneengegoten ringen met oogjes aan den bovensten ring. Zie No 85a (3a). Overgang brons- in ijzertijd, Jastorfphase b, resp. oudere Latène tijd. Vgl. Voss en Stimming, 19, Abb. 111, Taf. 2, 6 (hoorn) en Taf. 12, Ic (brons); Schu 1 z, W.: Vor- u. Frühgesch. Mitteldeutschl. 19, p. 119 (Dreipass aus Bronze, Groningen, Kr. Oschersleben).

101 (1939/VI 10a) (Afb. 21 (E): 10a) Bijna gesloten ijzeren ring, blijkbaar op brandstapel uitgegloeid. Zie No 83a (-10a). Gev. in No 83 (-10).

102 (1939/VII 16a) (Afb. 19 (D), 27:16a) Ijzeren naald met plan-convexen kop; puntgedeelte afgebroken. Late umenveldentijd. Zie No 81a (-16a). Gev in No 81 (-16).

c. CREMATIES

a in kringgreppen

103 (1939/VII 47a) Crematie: gecalcineerde menschenbeenderen. Gev. vak C-7, in centrum ronde kringgrep, type 1; diepte 14.10 ; N.A.P.

104 (1939/VII 48) Als No 103 (-47)a. Gev. vak D-7, in centrum ronde kringgrep, type 1; diepte 14.00 + N..A.P.

105 (1939/VII 63) Als No 103 (-47a). Gev. vak D-7, als hoofdgraf in centrum tangvormige grep, type 13; diepte 14.20 + N.A.P.

106 (1939/VII 80) Als No 103 (-47a), doch met sporen van bronzen grafgift. Gev. vak E-4, in centrum ronde kringgrep, type 1; diepte 14.1 Q f N.A.P.