Inhoud: geene.

Gev. als bijpotje in No 18 (-54).

18b ( 54b) (Afb. 15 (B), 25, 25a : 54b) Bronzen naald met convexcorischen kop; boven met fraai uitgespaard, vierspakig wielomament. Jongere bronstijd. Per. zgn. Montelius IV i). Zie ook No 97 (-54b).

Gev. in No 18 (-54).

18c ( 54c) (Afb. 15 (B), 25, 25a : 54c) Klein bronzen spiraalringetje; bronsdraad rechthoekig. Zie No 98 (-54c).

Gev. in No 18 (54).

19 (1939/VII 55) (Afb. 15 (B), 25 : 55) Als No 17 (-51), doch drieoorig en iets beschadigd. Jongere bronstijd. Per. zgn. Montelius IV. Vgl, Schwantes, 1939, Abb. 616.

Inhoud: scherven en bijpotje 19a (-55a).

Gev. vak C-2, naast No 18 (-54); diepte 14.22 + N.A.P.

19a ( 55a) (Afb. 15 (B), 25 : 55a) Scherven var bovenstandig, dubbelconisch bijpotje met iets uitstaanden rand. Aardewerk geelgrijs, gesaust.

Inhoud: geene.

Gev. als bijpotje in No 19 (-55).

20 57) (Afb. 15 (B), 26 : 57) Als No 18 (-54), doch hals minder sterk ingesnoerd, en kleur geel tot donkergrijs. Jongere bronstijd. Per. zgn. Montelius 111.

Inhoud: als No 16 (-52).

Gev. vak C-2, onder Tumulus 42.

21 (1939/VII 56) (Afb. 15 (B), 25 : 56) Als No 18 (-54), doch bijna gaaf en drieoorig; evenwel meer afgerond, d.w.z. verbasterd, en geelgrijs. Jongere bronstijd. Per. vermoedelijk zgn. Montelius IV.

Inhoud: als No 16 (-52), doch met twee bijpotjes No 21a-b (-56a-b).

Gev. vak C-2, zonder kringgrep; diepte 14.31 -f N.A.P.

21a ( 56a) (Afb. 15 (B), 25 : 56a) Gaaf bijpotje als No 21 (-56), resp. 18a (-54a) en 17a (-51a), doch kleiner dan No 21 (-56) en vieroorig. Jongere bronstijd. Per. zgn. Montelius IV.

Inhoud: geene.

Gev. als bijpotje in No 21 (-56).

21b ( 56b) (Afb. 15 (B), 25 : 56b) Gaaf, afgeknot-kegelvormig potje van grijs, gesaust aardewerk.

Inhoud; geene.

Gev. als bijpotje in No 21 (-56).

. w *) Abe r g, N.: Bronzez. u. Fruhestenz. Funde V, 1935, Per. IV (1000-850), p.p. Bf. Abb. 162 (patroon zwaardknop derde van links boven), Abb. 169 (patroon zwaardgevest derde van links boven).