16 (1939/VII 52) (Afb. 15 (B), 25 : 52) Als No 15 (-66), doch tweeoorig. Jongere vroeger dan No 17 (-51), Per. zgn Montelius ITI *). (Zie ook No 24a (-86a)).

Inhoud: gecalcineerde menschenbeenderen.

Gev. vak C-3, als hoofdgraf in (ten aanzien van No 17 (-511 > primaire samengesteld-rechthoekige kringgrep, type 27; diepte 14.50 -f- N.A.P.

17 (1939/VII 51) (Afb. 15 (B), 25 : 51) Als No 16 (-52), doch veel grooter en drie-oorig. Buik langgerekter en met standbodem. Kleur evenwel plekkerig geelbruin tot donkergrijs. (Jongere) Bronstijd; stratigrafisch en tjrpologisch later dan No (-52), Per. zgn. Montelius 111/IV. Vgl. Schwantes, 1939, Abb. 616. Inhoud: Als No 16 (-52), doch bijna totaal verteerd, en met bijpotje No 17a (-51a).

Gev. vak C-3, in centrum secundaire, vierkante kringgrep met palissade (vgl. No 16 (-52)); diepte 14.00 -t- N.A.P.

17a ( 51a) (Afb. 15 (B), 25 : 51a) Vieroorig bijpotje sis No 15 (-66), doch kleiner. N.B. Verbastering van No 18a (-54a). Per. zgn. Montelius 111/IV. Vgl. Schwantes, 1939, Abb. 540 en 616. Inhoud: geene.

Gev. als bijpotje in No 17 (-51).

18 54) (Afb. 15 (B), 25,25 a: 54) Als No 15 (-66), doch plomper, drieoorig, meer verloopen type. Uit den rand ontbreekt een scherf, die, blijkens gaatjes aan weerszijden daarvan, in de oudheid reeds gekramd is geweest. (Midden) Bronstijd, Per. vermoedeüjk zgn, Montelius 111. Vgl. Schwantes, 1939, Abb. 540 en v. G i ffe n, Bauart, 1930 Zuidlaren, Abb. 14, No 10; Hijkerveld, N. Dr. V. 1939. Afb. 14, No 2.

Inhoud als No 16 (-52), doch met bijpotje No 18a(-54a),bronzen naald No 18b (-54b) en bronzen spiraaltje No 18c (-54c). _ Tnmiiltic 41 •

Gev. vak C-2, naast steengroepje onder lumulus 4i, oiepte 14.02 -f N.A.P. . .

IBa ( 54a) (Afb. 15 (B), 25, 25a ; 54a) Vieroong bijpotje, zgn. „kegelhalspotje”*), als No 17a (-51a). Oudere Bronstijd, Per. zp. Montelius 111, Vgl. Schwantes, 1939, Abb. 540, beneden links.

ll Pauls V u O Scheel; Geschichte Schleswig-Holsteins, Bnd. I, 1939 – Schwantes,’ G.': Die Vorgesch. Schleswig-Holsteins (Stein- u. Bronzezeit, p. 381, Abb. S4O. midden boven. N.B. in den vervolge aangehaald als Schwa n t e s, 1939.

») Vel. ook Hoffm a n n, H.: Die Graber d. Jüng. Bronzez. in Holstem era. voru. Ftühgesch. Unters. aus dem Mus. vorgesch. A. Altert. in Kiel (N.T.) 2, 1938, P- 41. er. .