tot 4, compacte crematies in of onder hun heuvellichaam; soms werden er ook urnen in aangetroffen (Afb. 18 : 39). Zij waren in den regel excentrisch gelegen, en bUjkbaar dus niet primaire, doch over het geheel secundaire bijzettingen.

Van de tumuli, Z. en Z.W. van het sub 2 besproken urnenveld, die ingevolge de ontwikkeling van de geheele begraafplaats de jongste brandheuvels zijn, werden er vier volgens de gewone kwadrantenmethode, meer of minder volledig, onderzocht. Het waren de met 1, 8,16 en 24 genummerde exemplaren (Afb. 24). Zij varieerden in hoogte en grootte: h. 0.40-1.00, gem. 0.75 m; d. 10-11,50, gem. 10.60 m. Onder het midden ontmoetten wij een kleine plek met de brandstapelresten (d. 1-3.75 m). In één, No 24, werd als grafgift een klein afgeknot-trechtervormig napje aangetroffen (Afb. 24 : 24,1). De ouderdom was niet te bepalen, tenzij dan alleen maar globaal, d.w.z. als vóór-Merovingisch en nè.-vroeg-Latène.

Wat voorts de dateering van de brandheuvels in het algemeen betreft, zoo weten wij, dat deze teruggaan tot aan den jongeren bronstijd i). Overigens meenen wij er dit van te kunnen zeggen, dat de ouderdom van vergelijkbare, doch o.i. meer oorspronkelijke brandheuvels, zooals „De Negen Bargeri” op het Noordsche Veld bij Zeijen, speciaal tumulus 1, op grond eener daarbij, in de brandlaag, gevonden knopfibula, wel niet hooger mag worden aangeslagen dan de sde eeuw v. Chr. “). Aan den anderen kant pleiten een meer vergelijkbare brandheuvel bij Rhee, tumulus 11, met een terra sigillata scherf in de vloerlaag ®), en voorts de algemeene constellatie van de naburige rijengrafvelden ik noem als het beste, mij bekende voorbeeld dat te Looveen bij Wijster *) er m.i. voor, dat tumuli met minimale overblijfselen van brandstapel en skelet kenmerkend zijn voor den Romeinschen keizertijd, zooals T a cit u s (Germ., Gap. 27) ons die beschrijft.

Sedert de 4de eeuw komen echter de rijengrafvelden met N.-Z., sinds de kerstening W.-O. gerichte skeletgraven in zwang. Alleen de omstreeks 400 n. Chr., via de kleistreken, geïmmigreerde Saksers handhaven de lijkverbranding en de bijzetting in urnen, tot aan de Christianiseering. Dan gaan ook zij in W.-O. richting begraven.

Wat in het bijzonder de Gasterensche brandheuvels betreft, zoo zijn de jongste, die blijkens de ontwikkeling van de begraafplaats in haar geheel en den ouderdom van het urnenveld, aan den Zuidkant daarvan waren

1) Van Giffen, A. E.: Opgrav. 1943, p. 483-484.

2) Als voren, p. 506. . A. _ 1 _ _ u _ _ ~ \iT . wan

3) Als voren, p. 518, Afb. 55a, No 21; Glasbergen, W.: De invoer van terra sigillata naar Drente, p. 141, no i.

Als voren, p.p. 525» Afb. 59 en 6oü.