ouderdom meer zuidwaarts over de nekropool verspreid bevestigt dit volkomen de stratigrafische gegevens.
Wat overigens het urnenveld in engeren zin en de vondsten betreft, zoo moge men, de ons toegemeten beschikbare ruimte in acht nemend, met verwijzing naar de vondstbeschrijving, naast de bovenstaande vingerwijzingen, genoegen nemen met de volgende supplementaire opmerkingen en conclusies.
Terugziende is het m.i. van doorslaand belang, dat de begraafplaats blijkbaar begint met tweeërlei doodenbestel: 1° één bij wijze van begraving, in den vorm van een boomkistschachtgraf onder een bedvormigen plaggenheuvel met en randgreppel; 2° één bij wijze van verbranding, in den vorm van bijzetting in een urn of zonder urn, hetzij onder een heuvel als voren, hetzij in den vrijen grond. Beiderlei vorm van doodenbestel hangt bouwtechnisch, zoowel als keramisch onmiddellijk samen met de hunebeddenbeschaving. Zij verbindt aldus de laatste cultuur met die der urnenvelden. Konden wij vroeger bij het door J. H. Holwerda geconstateerde umenveldenvaatwerk in het O. hunebed bij Drouwen (D. 20) nog denken aan nabijzettingen of een andere secundaire handeling, te Gasteren is een organisch verband m.i. nauwelijks te loochenen. Te belangwekkender is in dit verband het samengaan van den rechthoekigen paalbouw en het bewuste vaatwerktype.
Op een tweede correlatie zij hier thans nog even de aandacht gevestigd. Deze betreft de verkoolde zaden van landbouwgewassen in de wanden van het umenmateriaal. Nadat wij nl. door bemiddeling van Dr E. V o g t te Zürich het noodige vergelijkingsmateriaal uit de Zwitsersche paalwoningen hadden verkregen, determineerde de Heer H. Tj. Waterbolk de in het urnenmateriaal voorkomende zaadafdruksels *), zooals H. Helbaek dat vroeger bij het Vleddersche materiaal heeft gedaan “).
Merkwaardigerwijze verschillen nu de resultaten van het onderzoek.
1) Men vergelijke de groepen: Afb. 13: (behalve Nos 51-53 en 27, 56, 57, 28, 66 54 55 70 en 86, de proto-urnenveldengroep) Nos 72, 69, 39, 38, 8 en 9; Nos 4, 21, 38 en 22: Nos id! 15, 10 en 12; Nos 3, 2 en 64.
“) In de na vermelde urnen, waarbij de rangcijfers der vondstbeschrijving gevolgd is werden nl. afdruksels gevonden van de er achter staande granen: ’
17 (1939/VII 51 ) Triticum vulgare (7 afdrukken)
Panicum miliaceum
23 (- 70) Triticum vulgare 41 ( 4) Panicum miliaceum
46c ( 35c) Panicum miliaceum
47 ( 98 ) Triticum vulgare 69a ( igfl) Triticum vulgare
85 ( 3 ) Triticum vulgare Triticum cf. monococcum
Het is dus vooral tarwe, dat gevonden werd.
“) Van Gi£f e n, A. E.: Das Kreisgrabenurnenfeld bei Vledder, Mannus Z XXX 1938, p. 337-358.