zijn te Gasteren, indien de veronderstelde mogelijkheid doeltreffend is, de steunpaaltjes niet ingebrand en is daar, na afloop der crematie, een vroeger en ouderwetscher doodenbestel toegepast dan te Rhee. Daarbij moet dan, gesteld dat de gegeven interpretatie juist is, één van de i.c. vier gaatjes der in min of meer rechthoekig verband geplaatste brandstapeldraagpaaltjes zijn vergraven, en wel het meest noordelijke.

Nog zij in dit verband melding gemaakt van een tweetal iets grootere paalgaatjes (Afb. 12, a, vakken D-6 en E-5; prof. A, vak 6), aan den Z.O. resp. Z. kant, in, achtereenvolgens iets buiten, den krans der negen periphere paalgaten (d. 0.14, diepte 0.40, althans v.h. Zdl., van 13.40 – 13.00 + N.A.P.). Hoewel mij de bestemming van de beide betreffende palen niet duidelijk is, behooren zij blijkens het snijdende Z. mediaanprofiel tot den primairen grafbouw. Een verklaring als steles bij de aanstonds te behandelen secundaire graven, naar analogie van Le Rouzic’s „menhirs indicateurs” bij de groote Bretonsche megalithgraven komt voor hen derhalve nog minder in aanmerking dan voor de kleinere, verondersteld primaire, bij het hoofdgraf. De gedachte aan steunpalen in verband met een vermoeden bovenbouw, een dakconstructie, waarop na Deensche (Rosenberg *)), Duitsche (Kof ler ’)), Oostenrijksche (Strzygowski*) en Fransche (Vayson de Pradenne*)) praehistorici, inmiddels ook Engelsche, en wel bij monde van Stuart Piggot achtereenvolgens Cyril Fox*), met betrekking tot de zgn. „woodhenges” hebben gewezen, lijkt mij, op grond van de reeds vroeger gegeven argumenten al even verwerpelijk. En zoo

‘) Zie Hatt, Gudm.: Forhist. plovfuhrer i Jylland. Aarb. f. nord. Oldk. etc. 1941, p.p. 155. Vergel. ook v. Giffen, A. E.: Grafh. te Zwaagdijk, verm. en verbet, overdruk, met Engelsch resumé, uit West-Friesl. ’s Oud en Nieuw, XVII, 1944, p.p. 134 (met afb.).

w, . – – *) Kofl e r, Fr.: Ein eigentüml. Grab aus d. Bronzez. Z. f. Ethn. Verh. 36, 1904, p. p. 108.

®) Strzygowski, J.: Voraussetz. d. ~Gotik” in Volkskunde u. Vorgesch. Mannus Z. XXIV, 1932, p.p. 383, spec. 389.

*) Vayson de Pradenne, A.: The use of wood in megalithic structures.Antiquity XI, 1937, P-P* 87- (Hier vergelijking met het groote Indiaansche Omahahuis. Zie Fletscher, A. C. & Francis la Flesche: The Omaha Tribe. 27ste Ann, Report of the Bur. of Amer. Ethn. 1911, p.p. 97, PI. 22-23,)

Zie ook Chau V e t, G.: Deux dolmens en bois d Fougueurre (Charente) (Eztr. des Comt. rend. du Congr. de La Roebelle, 1882). Mat. p. l’hist. pr. et nat. de Thomme 2e ser., XIII, 1882-83, p. 539*540 (Hier eerste bericht over houtconstructies in tumuli).

®) Stuart: Timber circles; a re-examination. The Arch. Journ. XCVI, 1939. p p. 193.

Fox, Cyril: Stake-circles in turf Barrows: a record of excav. in Glamorgan, X 939-40. The Antiq. Journ. XXI, 1941, p.p. 97.

Cunnin g t o n, M. E.: The „sanctuary” on Overton Hill near Avebury, etc. Wiltsh. arcbael. a. natur. Hist. Magaz. XIV, 1930.