Heer H. Tj. Waterbolk verrichte analyse, die, wegens den gebrekkigen conservatietoestand van het stuifmeel, met zeer veel moeite volbracht werd, zijn in tot£ial 130 pollen, waaronder 80 boompollen, gedetermineerd’). Deze bestonden voor 59% uit els (Alnus glutinosa), voor 36% uit hazelaar (Corylus avellana), voor 19% uit eiken mengbosch[(lo% eik = Quercus spec., 3% iep = Ulmus spec., 6% linde = Tilia spec.), voor 21% uit berk (Betula spec.), voor 1% uit wilg (Salix spec.), en verder voor 4% uit heideachtigen (Ericaceae) en 10% grassen (Gramineae). Dit spectrum geeft dus het beeld van een typisch atlantische vegetatie, waarin de heideachtigen nog geen rol speelden. Aangezien dit laatste ook volgens het grafheuvelonderzoek, pas in den bronstijd geschiedde bevestigt de verkregen uitkomst op zichzelf de bovenstaande dateering van onzen heuvel.

2. Grafheuvel 37 (Afb. 2,3, 10, 12 en Afb. 13, vakken 5 – C/D) een 0.70 m hooge, ronde tumulus (top 14.10, zool 13.40 + N.A.P. ; d. circa 10 m) is, evenals heuvel 44, volgens de kwadrantenmethode onderzocht. Hij werd echter, in tegenstelling met den vorigen, geheel opgegraven.

Het bleek, dat wij hierbij (Afb. 12) te doen hadden met een eenigszins grauw-zandigen, oorspronkelijk vermoedelijk randstandigen paalkransheuvel, die gelegen was op een ondergrond met beginnende podsoleering. De ondergrond vertoonde zoodoende de duidelijke sporen van het vroegere vegetatiedek. Het heuvellichaam was dienovereenkomstig donkergrijs tot grauw van kleur, speciaal binnen den paalkrans. De laatste (d. 7 m.) werd aangeduid door negen, tamelijk wijd gestelde paalkuilen (d. 0.25-0.35; diepte 0.41-0.73 m -- zooloppervlak; intervalla 2.25-2.60, gem. 2.33 m); de paalgaten als zoodanig waren echter niet afzonderlijk te onderscheiden.

Onder den heuvel, eenigszins excentrisch, Z.W. van het midden, lag een N.N.W.-Z.Z.O. gericht kist-schachtgraf met de verkoolde overblijfselen van een afgeknot-wigvormige, eiken kist (1. 1.40, kl.br. 0.35, gr.br. 0.45 m) in een afgerond-rechthoekigen kuil (1. 1.60, br. 0.72, diepte o.6om).Dekistvulling bestond uit zand en menschelijke crematieresten (Afb. 12 : c). Volgens den Heer Leutscher (tabel 2, No 105) zijn deze afkomstig van een kind, dat 10-12 jaar oud kan zijn geweest. De kuil was van het oude oppervlak in den ondergrond ingegraven (diepte 0.60 m, van 13.40-12.80 + N.A.P.). Wij hebben hier dus te doen met een primair tumulusgraf, klaarblijkelijk het eenigszins uitmiddelpuntig gelegen hoofdgraf. Daarin heeft men eertijds een zeer jeugdigen doode besteld, die op toen d.w.z., zooals straks nader zal blijken, in den ouderen bronstijd nieuwerwetsche wijze verbrand, echter

De percentages zijn op de gebruikelijke manier berekend, met dien verstande, dat de percentages van de niet-boompollen, de hazelaar inbegrepen, berekend zijn naar het totaal der boompollen.