voegen, dat de crematies uit de Gasterensche begraafplaats intusschen niet alleen bewerkt, doch ook beschreven zijn door den Heer Med. Arts J. Leut* sch e r. Dit is door hem op overeenkomstige wijze gedaan als destijds is geschied met de lijkbrandresten uit de urnenvelden te Sleen en te Vledder door den Heer B. K. S. Dij ks t r a . Beide keeren geschiedde de analyse in het Anatomisch Laboratorium der Rijksuniversiteit te Groningen, onder leiding van den toenmaligen Hoogleeraar-Directeur Prof. Dr H. M. de B u r 1 e t.

Ik acht het een gelukkige omstandigheid, dat het rapport van den Heer Leutscher hier, in aansluiting bij mijn eigen verslag, kon worden gepubliceerd en dat er, waar noodig, naar kon worden verwezen.

I. De beide oudere grafheuvels

Hieronder versta ik de tumuli nos 44 en 37 (Afb. 10; a, vakken 2-B, resp. 6-E).

1. Grafheuvel 44 (Afb. 10 en 11), een 1.50 m hooge, ronde tumulus (top 15.20, zool 13.70 m + N.A.P.) met een doorsnede van circa 15.5 m, is, als gewoonlijk, volgens de kwadrantenmethode opgegraven. Daarbij is het N.W. kwadrant echter gespaard, met uitzondering evenwel van den Z.O. hoek. Behalve de voet, was de heuvel oppervlakkig tot een diepte van 0.5 m omgewerkt. Overigens bestond hij uit tamelijk schoon licht geelachtig, bruin geaderd zand, zooals dit het geval pleegt te zijn bij grafheuvels uit den jongeren steentijd.

Hoewel onder het centrum van den heuvel een min of meer afgeronde plek van eenigszins lichtbruin verkleurd zand werd aangetroffen, een plek, die ik voor de laatste sporen van het hoofdgraf houd, was dit laatste toch niet als zoodanig duidelijk herkenbaar. Van een lijksilhouet, laat dus staan skeletdeelen, viel niets te bespeuren. Ook grafgiften, welke in een dergelijken heuvel verwacht mochten worden, ontbraken. Slechts enkele scherven (V, 5 van zacht gebakken, warm geelachtig bruin aardewerk (No 88, Afb. 11, prof. A, vak 7, diepte 13.95 + N.A.P.), ten deele althans, d.w.z. één exemplaar, afkomstig van een dikwandigen, met zwakke nagel- of andere schuinstaande indrukjes versierden beker, ten deele van soortgelijke, doch onversierde potten, en voorts wat houtskool partikeltjes kunnen ter staving van onze opvatting worden aangevoerd.

*) N.B. De rangnummers, waarmede de Heer Leutscher de crematies heeft aangegeven, zijn niet anders dan de verkorte inventarismerken 1939/VII i enz.

N.B. V, 5 wil zeggen: vondstenbeschrijving sub 5, aan het einde van het artikel.