meer van snapt. Neen hoor, oude jongen, meer hennen schieten we niet.

Van Slim heb ik den heelen middag niets weer ontdekt. Ook heb ik geen schot hooren vallen, zoodat hij wel platzak zal zijn, als hij ze tenminste niet met de zakdoek geschoten heeft.

Bij de mijt aangekomen merk ik de eerste te zijn. Ik maak het mij gemakkelijk en ook Nimrod vlijt zich in het warmend stroo. Dat zit heerlijk. Na een kwartiertje begint het mij te vervelen en wil ik nog een kans wagen. Een half uurtje hebben we nog den tijd, daarom, maar weer los. Geen levend wezen te bekennen. Ah, daar komt van links mijn jachtmakker aan. k Ben werkelijk benieuwd hoe hij het gemaakt heeft. Een kanjer van.een haas bengelt aan de rugzak. Weidmansheil!

Samen aanvaarden we de terugtocht, al onze avonturen over en weer uitwisselende. Het blijkt, dat Slim mijn hazenhistorie ongeveer van A Z gevolgd heeft en in de meening verkeerde, dat ik platzak gebleven was.

Als ik thuis kom is het inmiddels donker geworden. Uit de keuken geurt een bak- en braadlucht mij tegen. Oliebollengeur ontbreekt zelfs niet. Kinderstemmen klinken blijde door de vertrekken, welke een eenigszins feestelijk aanzien verkregen hebben. Om de beurt moeten alle welpen met het haas een rondje om de tafel maken, eerder zijn ze niet tevreden. Allen zijn in de beste stemming. Ik niet minder.

Hoe kan het ook anders?

Oudejaar 193..