alras scheiden onze wegen. Om half vier zullen we elkander bij de korenmijt treffen. Ik verwijder me in Noordelijke richting. Weer staat de hond. Het b.ijkt een fazanthen te zijn, die natuur.ijk pardon kiijgt, want ook m’n collega heeft zich reeds, twee dagen geleden, van het noodige voorzien.

Bij de waterlossing gekomen zie ik uit het Westen een niet onbekende roover naderen. Snel druk ik mij tusschen de berken en ook Nimrod versteent. Vol spanning wacht ik af. Ja hoor, hij b.ijft mijn richting houden en op het zelfde oogenblik, dat hij zich ontdekt ziet, haalt mijn schot hem naar beneden. Hij biijkt slechts gewiekt te zijn en Nimrod, die zich vroegere ervaringen herinnert, b ijft op een eerbiedige afstand. Vlug maakt een vangschot een einde aan zijn rooversbestaan en met een rustig gevoel gaat het verder.

Een boekweitakker büjkt niets op te leveren. Dan maar de heide door. Ook niets. Eindelijk bij de brug, die ik oversteek. Nu gaat het weer naar beneden. Het weer houdt zich goed. Na een perceeltje veen te hebben afgezocht kom ik weer op het bouwland terecht, dat verre van gemakkelijk loopt. Waar de hazen toch mogen zittïn. Het revier schijnt wel „hazenrein” te zijn. Ik weet echter beter, en toch, ik heb nog geen haas gezien vandaag.

Terwijl ik druk met de zakdoek zit te prutsen plotseling op een afstand V£m een vijftig meter een sneeuwdwarreling. waaruit zich een haas ontpopt. Als ik schietvaardig ben is de afstand te groot om een weidelijk schot te plaatsen en eenigszins ontmoedigd staar ik het zoo begeerde wild na. Dat was jammer! Slechts één kans misschien en die ook nog hopeloos veiknoeid. Nakaarten helpt niet en in een jagersleven komen meer tegenvallers voor dan boffers. Daarom vol moed voorwaarts. Wat heeft dat haas diep in de sneeuw gelegen aan de kant van de waterlossing. Hoe het mij zoo vroeg ontdekt heeft is mij ten eenenmale een raadsel, terwijl ik toch tegen den wind inliep.

Waar zou het gebleven zijn? Ik heb wel gezien, dat het na een paar honderd meter links afsloeg, maar verder heb ik er geen aandacht aan geschonken. Ik spring over een slootje en kom op een begroeid weggetje terecht. Wat is dat? Links van het weggetje zit het haas rustig den omtrek te verspieden. Dat is mij nog nooit overkomen. Waar haalt het de moed vandaan? Na een poosje springt het terug en verdwijnt in de sloot tusschen weggetje en bouwland. Voorzichtig bers ik in die richting. Nimrod volgt mij op de hielen. Mettertijd vertrouw ik het zaakje niet meer en vrees ik, dat hij het hazenpad zal kiezen voor ik binnen schotsafstand ben. Voorzichtig kruip ik door het slootje langs de linkerkant van het weggetje, terwijl Nimrod blijft liggen. Wip, daar gaat het al. Toch is het niet bijster verontrust, want het blijft op de kant zitten. Ja, wat nu? Ik ben aan het einde van het slootje gekomen en kan met de beste wil ter wereld niet verder, zonder ontdekt te worden. Dan maar een eindje terug en dwars over het weggetje, zoodat ik