dat nog. De hond volgt het op de hielen, zoo dat ik lauw kans heb. Op een dertig meter slaat het diertje een haak en in een dubbele salto mortale maakt de witte roover zijn testament. Trotsch komt Nimrod er mee aangedragen. Mooiere herinnering aan dezen dag is toch werkelijk niet denkbaar. Welgemoed gaat het verder. Een met hakhout omzoomd weidje levert niets bijzonders op, alhoewel Nimrod’s gedragingen bewijzen, dat het niet geheel pluis is. Misschien reeds met stille trom vertrokken. Op een honderd meter afstand zie ik eenige hennen in looppas verdwijnen.

In een hulstcomplex aangekomen, waarover eeuwenoude eiken beschermend hun takken uitbreiden, gaat er een haan op de wieken. Jammer, dat die de hond niet uithield. Tot mijn ontsteltenis zie ik, dat er nog één het veld ruimt. Als het zoo doorgaat, wordt het niet wat. Toch schijnt er nog wat te zitten, want Nimrod peutert nog een beetje onder de hulst. Eindelijk staat hij muurvast voor. Met de beste wil van de wereld kan ik niets ontdekken. Zou het soms een haas zijn, dat zich hier heeft laten insneeuwen ? Dat zou een buitenkansje zijn, alhoewel het schot geen peulschilletje zou büjken, hier, waar de boomen man aan man staan. Een breede sloot scheidt mij van de bewuste plek en met de beste wil ter wereld zie ik geen kans er te komen. Er zit niets anders op, dan om met een sneeuwbal het wild los te krijgen, want dat er wat zit, staat vast. Na de derde bal schiet onder veel lawaai een hen te voorschijn. Dat is lastig, zoo tusschen de stammen en de hulst door. Een haastig nageworpen schot treft geen doel.

Rechts van mij zie ik ook nog een paar hennen tippelen. Dan daar maar achteraan. Hier bij een korenmijt, hebben reeds fazanten hun kostje pogen op te scharrelen. Bij de elzen gekomen begint de hond aan te trekken en even daarna springen er reeds twee hennen. Ze vliegen mooi en een doublet zou geen moeilijke opgave zijn. Eén is evenwel voldoende.

Ziezoo, nu heb ik een mooi stel, waarmee mijn vrouw stellig in haar nopjes is. Tegenover de vaalgrijze hen, komt de tropische kleurenschakeering van de haan nog zooveel te beter uit.

’t Is inmiddels middag geworden en ik moet mij naar de jachthut spoeden. Eerst worden de fazanten bij een goede vriend bezorgd, die voor het verdere transport zal zorgen, zoodat mijn vrouw er vanavond geen werk meer mee heeft.

Nu terug naar de hut. Na een oogenblik snort het kacheltje en binnen vijf minuten is het er zeer behagelijk.

De inhoud van de rugzak laat niets te wenschen over en Nimrod en ik laten ons niet onbetuigd.

Nauwelijks zijn we klaar of daar heb je werkelijk mijn collega. Eigenlijk gezegd valt me dit niets tegen. Een plan-de-campagne wordt opgemaakt en