meestal nog beter gaat dan per as. Stofbrillen blijken onder de bevolking zelfs niet onbekend te zijn. Waar die dingen zoo al niet goed voor zijn. Arbeiders zijn bezig de hoogste sneeuwduinen, die zich bij dammen of hekken of bij afzonderlijk staande huizen vormen en meenig voertuig strandt, weg te ruimen. Nauwaan zijn ze klaar, of ze kunnen weer van voren af aan beginnen. M’n collega is het weer te „biester” en belooft met den middag na te komen, als het weer althans een beetje opknapt. Even goeie vrienden; dan maar alleen in de richting jachthut, waar ik diijfnat van zweet aankom.

Na m’n rugzak ontledigd te hebben slenter ik weer terug naar de hooge eiken, waaronder een wirwar van braamstruiken een schier ontoegankelijke wildernis vormt.

De sneeuwjacht is inmiddels opgehouden; misschien krijg ik hier kans op een haan. Inderdaad, nauwelijks heeft Nimrod z’n neus onder de besneeuwde blaren gestoken, of onder luid gekakel gaat er één op de wieken. Op het schot ploft hij in de sneeuw en verroert geen teen meer. Het blijkt een prachtdier te zijn, een zwaar exemplaar, dat nog volstrekt geen honger geleden heeft. Hierop mag mijn vrouw haar braadkunst beproeven. Voldoende is één haan echter niet voor zoo’n patriarchaal gezin als het onze en daarom het beste beentje voorgezet, misschien volgen er meer.

Een haas zal wel niets worden vandaag; ik zal niet weten waar ze te zoeken. Sprookjesachtig ziet het witte bosch er uit. Hier was de storm nip merkbaar en alle sneeuw is op de takken büjven rusten en toovert een kunstig borduursel van het eenvoudigste struikgewas. Een sneeuwpaleis van ongerepte schoonheid, teer en broos. Ik aarzel dit smetteloos kantwerk te vernielen en nu ik verder stap komt het mij voor, alsof ik een verboden pad betreed. Een donker spoor verraadt mijn gang.

Plotseling is Nimrod verdwenen. Alle fluiten blijft zonder resultaat. Ook uit het voet kan ik niet goed vïijs worden. Wellicht spoort hij een fazant na. Dan alleen maar verder. Aan de boschrand vlucht een hen weg, die onbeschoten een goed heenkomen zoekt. Ja, zoo gaat het, als je alleen op je eigen zintuigen aangewezen bent. In het algemeen schieten we geen hennen, maar af en toe, en voornamelijk op een dag als vandaag, kan er één op bestaan.

Nu naar een ander bramencomplex, waaronder een diepe, droop sloot. Nimrod is gelukkig terug gekomen en begeeft zich op mijn aanwijzing in de sloot, alhoewel hij een gloeiende hekel heeft aan de natte sneeuw, die bij de minste aanraking naar beneden kletst. De jachtpassie en het bevel van de haas doen hem alle afkeer overwinnen. Vol spanning wacht ik de komende dingen af. Van de hond verneem ik niets meer. Alles lijkt wel uitgestorven. Gebukt kan ik evenmin iets zien. Met een tak klop ik het bladerdek af. Ineens een gegrom en schier onzichtbaar schiet een hermelijn uit de dekking. Ook