Oudejaarsdag

door E. Korst Jr.

Of het kwam door de huilende storm of door de vinnige koude, weet ik niet, het doet er trouwens ook niet toe, maar zeer behagelijk dook ik in mijn pot. Een vluchtige blik op m’n horloge had me met de onmisbare hulp van een zaklantaarn verteld dat het twee uur was, zoodat ik nog alle tijd had heerlijk door te maffen.

Oudejaarsdag alzoo aangebroken. In mijn jagersloopbaan altijd één der mooiste dagen, niettegenstaande het jachtseizoen feitelijk wordt afgesloten. Jagen in den eigenlijken zin van het woord doe ik dan gewoonlijk niet veel, het is meer een boemelen door het veld; springt of rijst er af en toe dan een stuk wild, welkom, zoo niet, ook goed.

Reeds eenige dagen geleden is het begonnen te sneeuwen en er gaat schier geen dag voorbij of donkere wolken ontlasten zich van hun blanken inhoud. Mijn hoop , dat deze Oudejaarsdag een stralende zonnedag zal worden, zakt evenwel danig, nu ik hoor hoe de Noord-Ooster tekeer gaat. Enfin, we zullen afwachten.

Tegen half acht rijs ik uit mijn leger en werp een blik naar buiten. Ja, beter gezegd, dan gedaan. Een sneeuwjacht is inmiddels opgestoken en heeft vrijwel alle uitzicht benomen. Ruw weer dat het is, in één woord hondenweer. Goeie raad is thans duur. Natuurlijk niets te beginnen. En toch, ja, wanneer kan een volbloed jager op zulke dagen binnen Kijven ? Daarom, weg met alle verstandelijke overwegingen, weg met alle raadgevingen om mij toch geen zware verkoudheid of wat dan ook op den hals te halen, weg naar buiten. Ik moet toch zeker zorgen, dat ik vandaag nog een pothaas krijg. Wciar zullen we anders vanavond bij „tafelen” naar oud gebruik?

Nadat mijn vrouw, deze maal onder luid protest de rugzak gepakt heeft hang ik de spuit om, alsmede de patroontasch en haal de fiets van stal. Nimrod wacht mij reeds jankende. Nog steeds een sneeuwjacht van je welste. Werkelijk geen tien meter zicht. Pogingen om fietsende weg te komen stranden hopeloos. Dan maar loopende, alhoewel dat evenmin meevalt. Alle verkeer is zoo ongeveer stilgelegd. Het zijn alleen een paar melkrijders, die noodgedwongen met hun wagens naar de fabriek lijden. Af en toe glijden ze van den weg af en moeten met alle kunst- en vliegwerk weer op het rechte pad geholpen worden. Hier en daar trekt een boer met een zelf vervaardigde slee, wat