«en uitspraak in een geschil tusschen den Abt en de Broeders vem het klooster te Runen ter eenre en de gebroeders Johannes en Laurentius, ridders, ter andere zijde over het veen of moeras Buddigwolt, meent de schrijver het er voor te mogen houden, dat de ridders Johannes en Laurentius reeds toen de heerlijkheid hebben bezeten.
In hoeverre deze veronderstelling al dan niet betwistbaar is, was voor het ontwerpen vjin Ruinerwold’s gemeentewapen nauwelijks van belang, omdat in elk geval onomstootelijk vaststaat, dat de geschiedenis der heerlijkheid vele eeuwen teruggjiat.
Er is b.v. een Otto de Runa bekend gebleven als „Ministerialis” van den Bisschop van Utrecht in 1139 en in 1141. Een anderen Otto de Runa kennen wij uit het jaar 1163 en in 1181 treffen wij hem weer aan, ditmaal als „Ministerialis” van den Bisschop Boudewijn van Holland. Uit 1207, 1209, 1210 en 1211 kermen wij oorkonden van den Bisschop Theodoricus (Dirk van der Aare), waarin Arend van Ruinen (Amoldus de Runa) wordt genoemd en naarmate vrij in latere lijden komen, waaruit meer geschreven stukken bewaard bleven, treffen wij meerdere leden van het geslacht van Ruijnen aan, zoo b.v. alleen in de Xllle eeuw in 1223 Johan of Jan van Ruinen (Johaimes de Runa), in 1246 wederom een Arend (Amoldus de Runa), in 1261 een Mewekinus (of Meukinus) de Runa, in 1262 een Bartholomeus de Rima en in 1292 wederom een Jan.
Tegen het opnemen van het wapen van dit aanzienlijke uitgestorven geslacht bestond uiteraard dan ook geen enkel bezwaar en daar de kleuren nog volledig bekend waren, was hiermede de oplossing voor de belangrijkste helft van het schild gevonden.
De dertien spitsmiten op de linker ’) schildhelft brachten in beeld het college van Heer en Twaalven, het lichaam, dat van 1428 tot 1654 het „Landregt van Buddinge en Haakswold” had te hemteeren, dat in eerstgemeld jaar door „Berend van Munster ende Johan van Rime, onse echte wijff. Heer ende Vrouwe van Rune” aan en voor de ingezetenen van Ruinerwold was verleend.
De Hooge Raad van Adel had tegen de gedachte om het College van Heer en Twaalven in het wapen te memoreeren geen bedenking, doch wenschte meer verschil tusschen den „Heer” en de „Achtbare Twaalven”, omdat hun positie niet gelijkwaardig is geweest.
Ofschoon hiermee naar onze meening in het ontwerp reeds genoegzaam rekening was gehouden door de afzonderlijke plaatsing van één ruit bóven de twaalf andere en het gemakkelijk uitvoerbaar ware geweest die mit van goud te nemen en de twaalf andere van zilver of desgewenscht het stiik geheel te