liggende lanri bewoond wordt. Volgens wettelijke bepaling moeten „gedurende het verblijf van Haer. Ed. Mog. alle voorbij varende schepen voor dese fortresse haer sijlen laten vallen.” Men constateert bij de rondwandeling door het fort, dat er aan het vorstelijk Artilleriehuis en den kruittoren nog al een en ander ontbreekt. Eenige „difficulteyt” geeft verder een invitatie van den Prince van Oost-Frieslandt, Christiaan Eberhard, door twee zijner „Raetsheren” overgebracht „om Haer Ed. Mog. te mogen complimenteren en met een schoon jong hart te regaleren” van wege de „Eedt” aan de Republiek.

Het uur van de terugreis is aanstaande, maar deze wordt in gedrukte stemming aanvaard. Immers, het een na het andere lid van de Commissie wordt ziek. De Heer Bottenius geeft er de voorkeur aan om op eigen gelegenheid per jacht naar Groeningen te varen „van wege zijn dispositie”. Ook de Heer Van Ferwerd voelt zich „gantsch niet wel”.

Het verlangen huiswaarts te keeren wordt, nu de maand October is aangebroken, vooral bij hen, die veraf wonen steeds levendiger.

4 October na den eten „onder ’t losschen van saven stucken geschut van de Eems” wordt per veer deze rivier overgestoken, waarna men verder als voren per cales naar de Langacker- of Nieuwe Schans reist om ten huize van den Gommis te overnachten. Den volgenden dag gaat het verder naar Groeningen. Onderweg openbaart zich de „sware krenckte” aan den ouden heer Beelaerts die bij aankomst snakt naar rust. Maar deze wordt hem niet gegund, want ~sware coortse met grote benautheyt en sware verheffinge" houden de slaap verre. Ook de zoon, Mr Pieter Beelaerts gevoelt zich ernstig ongesteld, zoodat beiden vreezen niet beter te zullen worden. Per expresse bereikt den oudste te Groeningen tot overmaat van ramp de opdracht van den Raedt van State om de bijeenkomst in den Haag, in welke gelegenheid in opdracht van den Koning-Stadhouder voor zijn vertrek naar Engeland gegeven een begroeting van den Oorlogstciat voor 1692 gemaakt moet vrorden, bij te wonen. W. 111, die zich in de tweede helft van September uit het leger in de Zuidelijke Nederlanden naar Breda en vervolgens naar het Loo had begeven, had het verlangen te kennen gegeven vóór zijn vertrek naar Engeland den Staat van Oorlog voor 1692 te zien opgemaakt. „De verlangst Hollandt’’ (en zijn plichtgevoel jegens den lande!) doen hem, ondanks zijn „sware sieckte resolveeren een jacht te huren om sich te doen transporteren”, doch er blijkt geen vaartuig te krijgen. Gelukkig maar, want tien dagen later komt de dood Mr. Mathijs Beelaerts halen voor de laatste reis. Het is dan de 15e October 1691.

Met de overige leden van de Commissie keert Mr Pieter Beelaerts na de noodige beschikkingen te hebben getroffen voor het vervoer van het stoffelijk