scherpelijck” doch „konden niets uyt deselve haelen”; daar de zaak zoo niet opschiet, worden ze allen gevangen genomen en binnen het fort vastgehouden, tervïijl de Gecommiteerden zich naar Vele laten brengen om het daar gevonden geld, „sijnde van kleijne importantie” naar verluidt, te redden en tevens het huis van den schuldige te doen inventariseeren. Bij de huiszoeking komt echter meer aan ’t licht; verschillende partijen geld blijken verstopt, o.a. „onder ’t bedde van sijn’s vrouw suster, die sich doodlijck sieck veinsde te sijn”; voorts „onder de turf; in de regenback; in ’t besayde lant enz.”: overal vindt men de verduisterde gelden terug; in ’t geheel 8458 gulden, 12 stuivers en 12 penningen. Langzamerhand valt er ook meer licht op ’t gedrag der predikanten. Daar bij alle omstandigheden de humor aanwezig is, beleeft men onder dit alles ook vroolijke oogenblikken, wanneer men onder de geschilderde familieportretten van Louis Piccardt één ontdekt, dat „een masques voor ’t aengesicht heeft geschilderd, om reden dat de frayste niet en was”.

’s Namiddags vallen bij nadere instructie ook de inmiddels gearresteerde „sielsorghers” mede ~door de mande” en brengen nog eenig geld voor den dag. Er wordt besloten ze „niet naar meriten te straffen”, echter alleen „uyt consideratie voor hun gesinnen”.

Den volgenden dag is het de Zondag, dat aan alle leden der Gereformeerde Kerken in Westerwolde desgewenscht het „Nachtmael des Heeren” wordt uitgedeeld, waarvoor gewoonlijk ook de Mü.istersche edelen van die religie over plegen te komen. Maar met het oog op voornoemde „conduite” der kerkelijke leeraars verbieden Haer Ed. Mog. ditmaal die plechtigheid, maar de vreemdelingen noodigen zij dien middag bij zich aan tafel.

Langzamerhand zijn de meeste opdrachten van den Raedt van State vervuld en nadert het oogenblik van de terugreis. Maar nog eenmaal moet de commissie de grens bezoeken om het fort Leeroord en het Nederlandsche garnizoen te Embden te inspecteeren; het laatste is daar veiligheidshalve gelegd door de Republiek, tegelijk met „Hoochduitse, Keijzerlijcke en Brandenburgsche troepen tijdens den strijd tusschen den Graaf van Oost-Friesland en de stad Embden, met het doel gewapenderhand bemiddelend te kunnen optreden”. „Begrijpelijk is dat den vorsten van Oost-Friesland dit garnizoen een ergernis is en dat door deze op de brieven van den Raad, waarin op de noodige herstellingen wordt aangedrongen, niet altijd voldoende is geattendeerd”, zegt een commentaar. Te Embden wordt men ontvangen door den Commandant, den Commissaris van de monstering, en verdere officieren. Na de eten houdt een der gecommitteerden, de heer Niesten, de revue over het garnizoen. Voor den volgenden dag staat nu nog Leeroord op het programma. Men vindt binnen het fort een somber, hecht gebouw, gelegen tusschen twee rivieren „met schoon geschut voorsien”, dat door den heer Drost van ’t om-