Had hij het kunnen denken, dat De droeve, die hij nader trad,

Aleide wezen kon, en ’t was. Die vijf en twintig Lente’s pas Mogt tellen?

’t Stil en ned’rig Drenth ... ’t Puik der Drentsche vrouwen ... 1672 .. . Het land’lijk Roden .. . Wat milieu-schildering of karaktertekening betreft voor Drente een schrale oogstl Dan wijst Van der Veen’s vers „Punteren" in de Volksalmanak voor 1838 (het verschijningsjaar van „De Roover") wel véél meer in de richting van het Drents-eigendommelijke *), waarvoor Jan van der Veen Azn voor ons gewest blijvend van betekenis is gebleken:

Zijn Byron-epigonisme moge in het vergeetboek geraakt zijn (welk lot het overigens deelt met veel van het dichtwerk van zijn belager Ten Katel), Van der Veen’s drie bundels „Drentsch Mozaik” was beter lot beschoren; zij werden onder ons terecht klassiek!

Assen, 1944.

1) DrerUsehe Volksalmanak 1838, tweede jaar, p. 236 de slotregels van „Punteren"-.

En vieren op den Drentschen grond

Een eigendomm’lijk feest.