1. Ruinen was oorspronkelijk een leengoed van de Kerk te Utrecht, reeds in 1140 is er sprake van een leenman, Otto van Ruinen. Er bestond in dit gebied een afzonderlijk recht, bekend onder de naam „Landrecht van Buddinge en Haakswold”, dat in 1428 op schrift werd gesteld en waarvan o.a. S. Gratama *’) de origineele tekst weergaf. Bewaard is een afschrift van de beslissing van 16 Mei 1615, waarbij aan Hendrick van Monster tot Till, als Heer van Ruinen, tegen over Joost Polman het uitsluitend jachtrecht in de heerlijkheid wordt toegekend. Dit geschiedde door de Staten van Overijsel, die, na 1581, de begeving der heerlijkheid bezaten. De heerlijkheid werd in 1766/67 door het Landschap Drenthe aangekocht, dat zich er door den Drost liet vertegenwoordigen. In deze hoedanigheid had hij er het uitsluitend jachtrecht, dat oorspronkelijk aan den Heer van Ruinen behoorde.

Drost en Gedeputeerden maakten al dadelijk na de aankoop nl. in 1768 beschikkingen met betrekking tot het jachtrecht en verzochten in 1778 aan de Stadhouder deze beschikkingen uitdrukkelijk te willen bevestigen, ten gunste van de Drost, S. F. A. van Heiden, als vertegenwoordigend Heer der heerlijkheid Ruinen.

Over de jacht in de heerlijkheid Ruinen schreef Magnin “) het volgende:

„De hofdiensten en andere verplichtingen, welke op de ingezetenen rustten, waren oorzaak, dat de overige Drentsche landlieden met een soort van minachting op hen neerzagen. Veel werd daartoe bijgedragen door de jagt en visscherij, waartoe elke eygenerfde in het landschap Drente gerechtigd was, doch welker uitoeffening in de heerlijkheid uitsluitend aan den Heer was voorbehouden, terwijl dezelve aan zyne onderdanen op zware straffe was verboden. Door alle tijden heen waren de Heeren van Ruinen op dit hun regt zeer naijverig en met uiterste gestrengheid werden jagtdelicten, op derselver grondgebied begaan, vervolgd. Voorbeelden zijn niet zeldzaam, dat een enkele haas, tersluik gestrikt of geschoten, de oorzaak is geweest, dat een geheel huisgezin (waarvan het hoofd in hechtenis was geraakt of buiten de heerlijkheid moest vluchten) door verlies van have en goed (ten behoeve van den Heer van Ruinen verbeurd verklaard en ter goedmaking van rechtskosten aangewend), tot den bedelstaf werd gebracht.”

De Wal voegde er aan toe: „Zelfs de 12 Etten, door de bevolking van Ruinen uit hun midden verkoren, waren van het jacht- en vischrecht verstoken”.

In 1776 werd b.v. een procedure ingesteld tegen Hindrik Jans van Coekange, die in de heerlijkheid had gejaagd en in October 1777 gaf de Drost als vertegenwoordigend Heer van Ruinen en Ruinerwold, opdracht aan de schuiten van Meppel, Ruinen en Ruinerwold tot het nauwkeurig toezien op overtredingen met betrekking tot vervoer van wild. In 1793 werd echter