Peizerdiep. tot het vischrecht in die stroom was de rentmeester, volgens hun bewering, niet gerechtigd *•).

Bij de algeheele bestuurswijziging na de revolutie van 1795, werden ook de bepalingen over het vischrecht in Drente totaal vernieuwd en in volgende tijden golden in ons gewest wetten, welke alom in Nederland van kracht waren.

9. De jacht en visscherij in de Drentsche heerlijkheden.

Golden vóór 1795 de Drentsche reglementen nu voor het geheele Landschap, of bestonden er onderdeden, waar andere bepalingen van kracht waren ?

Inderdaad kwamen dergelijke uitzonderingsgebieden voor, nl. de Drentsche heerlijkheden, al schreef de Wal ook, in 1842:

„Ten aanzien van de lage jacht hadden noch vroeger de Castelein, noch de Drost van Coevorden, noch de edelen, noch de gunstelingen van keizer of bisschoppen, eenig voorrecht: de lage jacht bleef vrij en aan ieders eigendommen gebonden”.

Deze heerlijkheden kwamen volgens Kosters elders in ons land zeer veel voor.” Hoewel de gemeenschappelijke jachtuitoefening als oudste vorm bestaan bleef, leeren wij in de 10de en 11de eeuw daarnaast het uitsluitend jachtrecht kennen in de heerlijkheden. Deze heerlijkheden waren in Brabant, Limburg en Gelderland heel gewoon: zelfs tegen het einde der 17de en in het begin der 18de eeuw golden nog als bronnen van inkomsten der Brabantsche heerUjkheid Moergestel, „de wildbane, jacht en vogelrij”. Ook bij de heerUjkheid Westervoort bestond in 1601 nog het uitsluitend jachtrecht, dat in 1729 door een aparte rechter en schout voor de Bergsche graven moest worden gehandhaafd”.

In Holland en Zeeland ontwikkelde het jachtrecht zich als een zelfstandig recht van den Heer, die meestal zeer streng tegen overtreders optrad. Zoo verbood de Heer van Putten in 1434 o.m. het houden van honden, waarvan één der voorpooten niet was afgeslagen en moesten in 1528 op last van den Heer van Scherpenisse alle patrijshonden en hazewinden worden afgemaakt. Tót de ~principale preminentien” der ambachtsheeren van Zeeland behoorden in 1506 „de vogelaryen ende jageryen”.

„Vrijwel als een unicum in de Noordelijke provinciën, aldus Kosters , is te vermelden de heerlijkheid Ruinen, waar de heer zich, dank zij grootgrondbezit gepaard met jurisdictie, het jachtrecht voorbehield en met uiterste gestrengheid de strafbepalingen handhaafde”.