In 1657 werden opnieuw „poenen ende breucken, op verscheyden dingen door plackaten gesteld” en daaronder behoorden ook die op overtredingen van de bepalingen inzake de visscherij.

Ook uit het jaar 1672 zijn enkele stukken bewaard gebleven, betreffende een onderhandsche verhuring van vischrechten “).

In de „ordre op de jagt en visscherij” van 6 Maart 1683, volgt, na de jachtbepalingen, de regeling van de visscherij in Drente.

Artikel 1 hiervan luidde:

~Niemand sal in de Landschap Drenthe mogen visschen, als die voor sijn eigen quota een vol vierendeel waardeels kan verdedigen, tenzij hij op een plaats woont, daar geen waardeel is”. In dit laatste geval moest men in de grondschatting minstens voor een waarde van ~duysent daalders” belast zijn.

Artikel 2 bepaalde: „Die wel gegoedet, maar niet gewaardeelt is, sal niet mogen visschen in Rivieren, slooten, meeren of andere wateren. Ook het visschen buiten de markte, waarin men gewaardeeld was, bleef verboden. Schippers, die niet gerechtigd waren, mochten geen netten in hun vaartuig hebben. Keuters en andere niet gerechtigden mochten niet visschen met „hoep-netten, set- en schot-angels” en evenmin mochten zij „poeren”. Wel was het aan een ieder toegestaan, met de „wip-angel” te visschen.

De gesloten lijd lag tusschen drie weken Vóór en drie weken na 1 Mei.

Het vischrecht mocht niet verhuurd worden aan „enige uytheemsche Persoenen, buyten dese Lantschap woonachtig”, of aan iemand, die buiten de marke, waarin het werd uitgeoefend, woonde.

Ook was verboden „tuynen, palen of dammen te setten, om de Vis het op lopen te beletten”.

In het eerste gedrukte landrecht van 1712 werd dit overgenomen, want daar komt een verordening voor 4de boek, art. 6 op stroomen en waterlossingen, waarin o.a. wordt bepaald:

„Ook sullen geene Tuinen, Palen of Dammen in Rivieren gezet mogen worden, om de cours van het Water en het oplopen van de Vis te beletten, mitsgaders geen aalstallen te enge, of te hoog gemaakt”.

De diverse bepalingen in de telkens vernieuwde reglementen van 1791 en 1794 kunnen we stilzwijgend voorbijgaan, daar ze vrijwel ongevidjzigd bleven.

Op overtredingen werd scherp toegezien en in opdracht van de Drost moesten de schuiten van Bellen, Coevorden en Dwingelo in 1750 opgave doen van de overtreders van het reglement op de visscherij.

Evenals in voorgaande eeuwen, kwamen ook nu geschillen over vischrecht voor. Zoo procedeerde in 1792 de rentmeester te Roderwolde tegen de markegenooten van Peize, wegens het vernielen van zijn vischnetten in het