spechten, nu en dan een enkele trapgans en meer ander gevogelte”.

„Wijders vindt men hier otters, bonsems, ook ulken genoemd, wezels, eekhorens, egels enz.”.

Deze opsomming geeft duidelijk weer, hoe groot het aantal jagers was, dat het wild belaagde en hoe zeer uiteenloopende diersoorten als „wild” werden beschouwd.

8. De Drentsche visscherij tijdens de republiek 1581—1795.

Reeds op de goorspraken van omstreeks 1600 werden verschillende overtredingen van het placcaat op de visscherij behandeld:

Op 14 Maart 1599 te Anlo „laet Albert Geers wegens die buir van Bonne, Hermen Stuirwolts soene ende Buppers soene verbieden in hoer diep mit grote netten toe visschen by pene van een tonne bijrs”.

~Die pastoer up Schonebeecke heft”'op goorspraak van 2 Mei 1599 aldaar gehouden, „laten upesschen die 01de Beecke ofte waterlossinge”, waarop blijkbaar het alleenrecht dacht te bezitten, maar de buren vorderen, „dat die pastoer sal binnen drie weecken bewysen, dat hem jemans mit dat water schaden doet. ..”

Qp goorspraak van 22 Februari 1602, gehouden te Anlo, klaagt Johan Boumeister over de buren van Zuidlaren, „die hem syne netten mit gewelt van ’t land genomen (hebben), sonder dat hy in hoer water gevisschet thoe hebben”. De buren eischen echter, dat hij deze beschuldiging „sal waer maecken, binnen drie weecken na landtrechte”.

In 1613 werd terwijl het placcaat op de jacht van 1608 van kracht in een nieuwe verordening op jacht en visscherij, aan de inwoners verboden, „in loepende ofte staende waeteren, buten haere mercke daer sij woenen, ende niet gewardeelt offte gegoedet sijn, in eenige manieren te Visschen”.

Tevens werd toen reeds het water tegen verontreiniging beschermd, door het verbod, ~ in loepende stroemen ofte meerstallen eenig vlass offte hennip te werpen ofte doen werpen, om 't selve te laeten rotten, waerdoer de visschen vcrgeeven ende vernielt worden, op gelycke poene van 20 goltgulden .

In 1659 beschikten Ridderschap en Eigenerfden gunstig op een rekwest van de schoenmakers en riemsnijders te Mippel, met verzoek hun looikuipen benedenstrooms van het kerspel te mogen plaatsen. In 1681 was er een geschil met een schoenmaker die hieraan niet voldeed. Een jaar eerder richtten de schoenmakers van Coevorden zich eveneens met een verzoekschrift tot de overheid, betreffende plaatsing hunner kuipen.