vlsscherij bepaald, in tegenstelling tot de landrechten van omliggende streken, zooals b.v. van Westerwolde.

In het reglement van 1726 was de jachteed iets ruimer; het was nu alleen •Verboden buiten de Landschap wild ~te verknopen, verhandelen of verwandelen”. Het houden van één jager was toegestaan, mits tij onder eede de verklaring aflegde, ~dat gy al het wilt getrouwelijk sult overbrengen aan uwen Heer”, en beloofde geen overtredingen te zullen begaan.

„Indien hy meyneedig bevonden wort”, luidde de bepaling, „sal hy uyt het lant worden gejaegt”.

Het opkoopen en verzenden van wild was verboden: ~So een Uytheemsch Opkoper met Wiltwerk voorsien al was het schoon een eenig Patrijs in de te rugreyse wierde bevonden”, zoo heette het in artikel 12, dan zal hij „dadelyk ter detentie na Assen opgebragt en als een openbare Wilt-dief geconsidereert worden”.

Keuters en meyers bleven uitgesloten van het jachtrecht, zij mochten geen Winden, Brakken of Legerhonden houden en evenmin een geweer in huis hebben.

Hazen mochten nog steeds uitsluitend met honden gevangen worden, de jacht op spoorsneeuw bleef verboden. De jacht op patrijzen en korhoenders was gesloten van 1 Januari tot 1 September en de laatstgenoemde dieren rfiochten om de vier jaar heelemaal niet gejaagd worden. Het uithalen van de nesten bleef ook verboden. De verkoop van wild werd zooveel mogelijk belemmerd.

Vreemdelingen bleven ook bij vernieuwing van het reglement op 11 Mei 1758 van de jacht uitgesloten. Dat deze bepaling scherp werd toegepast, b.ijkt wel uit het feit, dat in 1742 in een getuigenverhoor betreffende een grensgeschil tusschen Coevorden en Bentheim, (een internationaal geschil) als bewijs dat het betwiste gebied, het Laarsche Gat genaamd, bij Bentheim hoorde, werd aangevoerd, dat wanneer de jachthonden van de graaf van Bentheim het Westelijk van dit Gat gelegen vonder passeerden, zij steeds onmiddellijk door de jagermeester teruggefloten werden, waarbij deze zich met eén voet op het bewuste vonder volgens de Bentheimers de ware grens niet Coevorden : waagde. Reeds in 1759 kwam er echter een verzoek van eenige Groninger ingezetenen, om in Drente te mogen jagen en dit werd van hoogerhand gesteund. De bepalingen tegen vreemde jagers schijnen toen, vanaf ongeveer 1765, niet streng meer te zijn nageleefd.

In 1763 zond Willem Jonker een bezwaarschrift in bij Ridderschap en Eigenerfden, tegen het uithalen van eenderuiesten en tegen het jagen in eendenkooien, door al of niet gekwalificeerden, hoewel artikel 21 en 22 van het bestaande reglement dit verboden.