ningen en Fochteloo voor Friesland, om in te zien, dat standsporen van zandgrond-huizen, om van die op de klei maar niet te spreken, er anders uitzien dm de bewuste Emmer grondsporen, O.i. is het zgn. Germaansche huis te Emmen al op zeer losse fundamenten gegrondvest. Wij beschouwen het dan ook als een dier zwervelingen in de oudheidkundige litteratuur, die eenmaal binnengeslopen, helaas moeilijk, zooal ooit, weer te verwijderen zal zijn. Reeds heeft het in het buitenland burgerrecht gekregen. Cl. V. Trefois nam het Emmer huis nl. zonder meer als zoodmig over en leidde het in de Vlaamsche litteratuur in, zonder ook maar even de geloofsbrieven in te kijken en deze aan de bronnen te toetsen : „In de te Emmen, Noord-Ncderland ontgraven woning, van het langgestrekt Germaansch bouwtype, lagen aldus Trefois drie ongeveer gelijke vertrekken achtereen. Aan de Oosteiij ce gevelzijde sluit een grootere woonruimte hierbij aan en, aan het meest Zuidelijk gelegen vertrek, een \ijide, kleiner en haast vrijstaand vertrek met duido.ijk afgeteekenden ingang (Afb. B, teekening).”

Belangwekkender is het resultaat van het onderzoek der twintig door Bur s c h opgegraven h uvcls. Wel is waar spreekt hij ook daarbij niet van oud bouwland, doch uit zijn summiere beschrijving en voorts uit zijn afbeeldingen b.ijkt overigens wel, dat het hier om dezelfde soort brandheuvels gaat, als bij de door ons gesondeerde. Bu r s c h verwijst ter vergelijking dan ook naar het boven geciteerde brandheuveltype te Zrijen en voorts naar enkele soortgelijke grafheuvels in het rijengrafveld te Looveen. Het waardevolst zijn echter de door B ur s c h gevonden grafgiften, waaronder twee „Knopfibulae (Afb. 38 : 10 en 11), met de re.'ten van kleeding er nog aan, uit de laatste helft van de 5e eeuw”. Niet alleen dateeren deze vondsten —aangenomen dat zij uit de brandlagen der bewuste tumuli stammen, d.w.z. primaire grafgiften zijn de grafheuvels in den volksverhuizingslijd, maar „zij wijzen tevens op een import uit het Frankische gebied”. Door deze vondsten is het inderdaad waarschijnlijker geworden, dat men ook de door ons terloops onderzochte heuvels gevoege,ijk op ongeveer den zelfden tijd mag dateeren.

T r e £ o i s , Cl. V.: Van komwoning tot Vlaamsche boerderij. De Seizoenen Nr 2i, •942, p. rp.