dat de resultaten te opmerkelijk zijn dan dat wij er hier stilzwijgend aan kunnen voorbij ga.sn, ook al schreef ik daarover reeds eerder ).

In de eerste plaats dan vond B u r s c h , die overigens geen melding maakt van oud bouwland, op het Emmer veld een derge,ijk samenstel van greppels als wij onder „De Negen Bargen” op het Noordsche Veld bij Zcijen in verhoogde en samengestelder mate, juist als kenmerkend voor akkerland, ontmoetten .Bur s c h interpreteert deze te Emmen, naast de grafheuvels, op een langgestrekte verhooging ontdekte configuratie van grondsporen zonder meer als het grondplan van een winkelhaakvormig, Germaansch huis met vier vertrekken en een aan den Zuidkant daartegen gelegen schuurtje. Is het daarbij echter reeds opvallend, dat hij geen enkel argument naar voren brengt om de bewuste greppels tot standgreppels te bevorderen, noch dit te adstrueeren door de daarvan gemaakte en gereproduceerde dwarscoupes; te verwonderiijker is, dat van de vier door hem gevonden paalgaten er een binnen tegen, en drie buiten, geheel viij van het bewuste greppelsysteem zijn gelegen. Voor het overige constateert l ij ook hier, evenals dit m.m. te Züjon door ons geschiedde, de aanwezighe.d van een kuil een regenwaterput van een ellipsvormige haaid, ongeveer in het centrum van het zgn. middenvertrek, en voorts, behalve een aantal scherven, van eenige bij zettingen van verbrande beentjes midden in de woning. De verhoudingen zijn dus volkomen vergelijkbaar met die te Zcijen, alleen zij nog in het bijzonder de aandacht gevestigd op de ligging van de donkere verkleuring, de zgn. regenwaterput in d-en Z.W. hoek, n.b. dwars door de vermeende overeenkomstige standgreppel van het zgn. schuurtje: „denkt men zich nu de wand.m van deze verkleuring aldus Burs c h – omgeven door een houten wand, dan kan men hierin een hoogst praktisch waterreservoir herkennen, dat hier vlak bij de deur van de woning, zelfs nog half in de wand reikend, gelegen was. Mogeiijk diende deze ligging, half onder het dak, om het regenwater beter te kunnen opvangen”, enz.

Het behoeft wel geen verder betoog, dat wij dezen gedachtengang nauwelijks kunnen volgen, laat staan deelen. Het zij voldoende daartoe te vergelijken de overblijfselen of standsporen van goed bekende protohistonsche huizen als die van Wychen in de Betuwe, of, wat het Noorden aangaat, van Sleen, Peest, Ztijen, Rhee, Schipborg enz. voor Drente, van Zuidvelde voor Gro-

1) Poortman, J.: 1.c., 2de uitgave 1945, P- 5iS, resp. 527—52»; van GiHen, A E : Grafheuvels te Zwaagdijk, Gem. Wervershoof, N.H. „West. Friesl. Oud en Nuuw XVII, Uitg. V. h. Hist. Gen. „Oud West-Friesland". 1944, P- M 4 (2>e Verbeterde en vermeerderde overdruk, with Summary). . !/•• Afv»

2) N. Dr. Volksalm. 1918, p. 34“35, opgravingskaart i, vakken 22/23 b /ij en Af .3.