Tumulus V (Afb. 17 : V, prof. H), hoog 0.92 (top 20.67, zool 19.75 m + N.A.P.), d. circa 7 m, was gelegen op het genoemde kadastrale perceel 3808. Hij werd op dezelfde wijze en met vrijwel hetzelfde resultaat als tumulus IV onderzocht. Scherfjes of andere vondsten kwamen evenwel niet aan het licht. De brandlaag (d. Z.—N. 4.30; di. 0.08) was echter iets sterker ontwikkeld.

Tumulus VI (Afb. 17 : VI, prof. G), hoog 0.98 m (top 20.76, zool 19.78 m -f N.A.P.), d. circa 8.50 m, was gelegen op het genoemde kadastrale perceel 3809. Hij werd evenzoo onderzocht als de tumuli IV en V en met hetzelfde resultaat als de laatste. In het heuvellichaam waren alleen enkele plaggen duid. ijker waarneembaar, terwijl daarentegen de brandlaag (d. N. Z. 2.60; dl. 0.08 m) minder sterk in het oog sprong.

Wij hebben dus te doen met een zestal brandheuvels, waarvoor een der tumuli, No I, van „De Negen Bargen” op het Noorsche Veld bij Ztijen als standaardtype kan gelden i). Dit is dus een grafheuvel, die zonder meer de overbijtselen van dm brandstapel, met de(n) daarop verbrand-(n) doode en de hem of haar medegegeven grafgiften b dekt.

Evenals te Zi ij n lagen ook de ond jrhavige heuvels op oud bouwland. En evenals daar sloten zij aan bij een zgn. heidonsche legerplaats, welke zich bovendien in beide gevallen hier er in, ginds er naast -- onderscheidde door de aanwezigheid van één langgerekt, afzonderlijk perkje, dat met een wal en sloot was omgeven (Afb. 17 : c).

Het is dit bouwland, hetwelk te Züjin aan kleinere en grootere, in den regel elkaar snijdende, voor het overige meestal evenwijd ge greppels een plaatse ijk zoo eigenaard.g, netvormig verdeeMon ondergrond dankt, een structuur als van standgreppels, die soms b driegeiijk duidelijk de configuratie van meer of minder samengestelde grondplannen van gebouwen suggereert. In de aldus begremde bedden en akkertjes ontmoetten wij af en toe crematies, een enkele maal ook haardjes of steenhoopen, voorts tal van scherven van Lat; ne-vaatwerk, soms ook zwaarder of lichter beschad.gde urnen en potten, of fragmenten drarvan. Hebben wij hierbij te doen met een grond ver beterrngssysteem, waarbij de uitgebouwde teelaarde af en toe met verschen grond uit de zwetgreppels overdekt en opgehoogd werd, anders staat het met de zgn. legerplaats. Deze is o.i. niet anders dm een oud bouwlandencomplex, een protohistorische esch uit den vóór-Romeinschen, misschien ook nog Romernschen ijzertijd, bestaande uit kleinere en grootere, door walletjes gescheiden perceeltjes. Ook hierbij is de configuratie wel is waar een gevolg vair een bepaalde manier van grondverbetering; in dit geval echter zóó, dat de uitgebouwde teelaarde niet met versche overdekt, doch, juist omgekeerd, geheel of ten deele weggenomen en langs de randen van de kavels neergelegd werd.

N. Dr. Volksalm. 1918, p.p. 21, Afb. 3en Opgravingskaart I: i.