DE TUMULIGROEP BIJ DE ZON. HEIDENSCHE LEGERPLAATS OP HET EMMERVELD, GEM. EMMEN

(Afb. 17)

Op het eind van 1926 ontvingen wij een waarschuwing van wijlen den Heer K Brok, destijds Voorzitter van „Het Landschap Drenthe”, dat de heide, het zgn. Emmer veld, N.W. van de Schimmeresch bij Emmen, deele) ontgonnen zou worden. |

Het terrein met zijn tumuli en zijn „Heidensche Legerplaats , in het bijzonder het daarin gelegen afzonderlijke kampje, was ons, zoowel door autopsie als door de enkele litteraire gegevens er over, goed bekend. _ _

Wellicht heeft Pica r d t ook op de Emmer legerplaats mle ,VII. Distinctie” van zijn bekende chroniek, waar hij de „Heydensche Legerplaetsen” beschrijft als „logementen, rust-plaetsen en schuylhoecken der oude vermaerde Suevgi”. en deze nader toelicht met een afbeelding.

De schrijvers van den „Tegenwoordige Staat van Drenthe”, zich, na P i car d t , het eerst hierover uitlieten (1792), meenden echter (p. 146 147), dat ze niets met de Sneven te doen hadden, doch dat men ze in het algemeen hield voor „overblijfselen van Romeinsche legerplaatsen. Gastra Romanorum”. |

Ook C. J. C. ReuV e n s schreef in het derde deel van de door hem, tezamen met N. Westendorp, uitgegeven Antiquiteiten (111, 1826, p p 126) afzonderUjk over de „zoogenaamde legerplaatsen”. Hij heeft verschillende er van persoonlijk bezocht: ja, hij deed zelfs enkele in kaart brengen. Dit is o a het geval met de bovengenoemde in het Emmer veld. Hij hield ze voor Keltisch. Opgravingen bewerkstelligde hij evenwel niet. Wel is waar bleken de bewuste bescheiden bij navraag in 1944 met raadpleegbaar, doch de Directeur van het Rijksmuseum van Oudheden te Leiden, Dr .van Wijngaarden, deed mij den 4den Juli van dat jaar een copie toekomen van de bedoelde kaart, waarop een en ander meer of minder schetsmatig staat aangegeven.

Beter is in dit opzicht echter een overigens gelijksoortige terreinkaart van den landmeter A. van Apken. Deze kaart, die op het Rijksarchief te Assen berust, is in 1848 door Dr L. J. F. Jans s e n zijn Oudheden” ten deele gereproduceerd. Janssen zelf beschrijft de IlipiTinill waarvan hij verschillende bestudeerde, uitvoeriger. Ook het