Wij mogen dit urntype dus wel iets vroeger dateeren dan ik vroeger aannam Plaatste ik nl. destijds het geheele urnenveld in de Latène-periode, thans zou ik althans het begin er van liever in den laten Hallstatt-tijd, circa de 6de eeuw V. Chr. dateeren.

Hoe dit ook zij, de eerst vermelde vondstomstandigheden maakten het waarschijnlijk, dat zich op het land van den Heer W. Oost r a een vóórhistorische begraafplaats bevond, in den vorm van een urnenveld van het kringgreptype, maar bovendien ook, dat dit zich onder en om het huisje op het aanzwettende terrein, perceel No 1582, Sectie M, van den Heer Jonker uitstrekte (Afb. 11 : c). Dit was de aanleiding dezen verlof te vragen tot het instellen van een nader onderzoek, tegelijk met dat van den Eexter grafkelder D XIII en andere vóórhistorische objecten in de nabijheid daarvan. De Heer O o s t r a stond ons verzoek welwillend toe.

De noodige opgravingen werden verricht in Maart 1928. Het gevondene vormde vervolgens, als voorbeeld van een kringgrepumenveld, een van de demonstratieobjecten ter gelegenheid van de excursie van het reeds verschillende malen genoemde internationale congres te Amsterdam Een verslag van die opgraving is echter tot nu toe niet verschenen.

Bij het systematische bodemonderzoek van den tuin, O. van het huis van den Heer Jonker, kwam nu inderdaad een gedeelte van een urnenveld voor den dag, en wel in den vorm van een aantal kringgreppels. Daarvan hadden zes de gewone ronde gedaante, 1; de zevende daarentegen die van een hoefijzer, type 3 De dag-doorsnede van de grootste was 4.00, die

1) Progr. détaillé de I’excurs. etc. dans la Prov. de Drenthe, Ie 28 Sept. 1927>P- 12-13.

2) Progr. détaillè etc., 1.c., p. 12—13.

3) N. Dr. Volksalm. 1941, p. 35, type i, resp, 3, beide zonder houtbouw, rond en enkelvoudig. doch I gesloten, 3 daarentegen open. . – . . . 1-tj: 1........ «« 4-a mArlrAfi /laf nif

Ik grijp deze gelegenheid aan, om, naar aanleiding van type i, op te merken, dat dit, zooals mij sedert is gebleken, reeds in 1886, dus nog vóór de onbevniste ontdekking ervan door Roessingh in 1888 (zie N. Dr. Volksalm. 1888, p. 233), zij het even onbewust, door den bekenden theoloog-historicus J. Reit s m a was gevonden. [Zie J. R(e 11 s m a): Een merkw. begraafplaats. Kist. avonden (1886—1896), uitgeg. d. h. Hist. Genootsch. te Groningen, iBo6, p.p. 287].

le Vjronmgcu, loyu, Het betreft hier, evenals bij Roess i n g h, een bloot gestoven knnggrepurnenyeld bij Emmen, doch een ander dan dat in de Wolfsbergen. R e it s m a zegt nl. uitdrukkelijk, dat het niet ver af lag van „het grootste hunebed”, blijkbaar dus het „langgraf in den Schimmeresch, een kwartier gaans buiten Emmen, „ter rechterzij van den kalden weg naar Odoorn in het heideveld (in) een vrij uitgebreide zandverstuiving” In 1886 kwamen de eerste grafkringen en urnen voor den dag ... . Uit dezen tijdelijk tentoongestelden plattegrond is duidelijk geworden, hoe die oude bevolking de begraafplaats had aangelegd. Zij hadden op het hooge heideveld deze plek ontdekt, waar zich een harde laag oerrand met al