* (i 930/1 4) Vier scherfjes van zacht gebakken, buiten geelachtig grijs, binnen donkergrauw aardewerk met ~bezemvegen”.

Neo- en aeneolithicum, wellicht nog oudere bronstijd. Gev. in den heuvelgrond, vak C-3, 17.50 + N.A.P.

3 (1930/I Vier silices, waarvan een met geretoucheerden kant. Gev. als voren.

EEN KRINGGREPURNENVELD Z.O. VAN DEN EEXTER GRAFKELDER, D XIII, GEM. ANLOO

(Afb. 11)

In het voorjaar van 1927 vond de Heer W. Oost r a op zijn terrein, perceel No 616, Sectie M, Gem. Anloo, onmiddellijk ten zuiden van het huis van zijn buurman, den Heer Jonker, 60 m Z.O. van den zgn. Eexter grafkelder D XIII, eenige urnen (Afb. 11 : 6 en c). Het Asser Museum kon ze deslijds door aankoop verwerven en bewaart ze thans in gerestaureerden staat (Afb. 11 : 2-3). Het zijn betrekkelijk karakteristieke vormen, die kenmerkend zijn voor den (wat ouderen) kringgrepumenveldenlijd. Zij werden reeds vroeger beschreven doch volledigheidshalve heb ik de beschrijving beneden herhaald. Moge de daarbij sub 3 (Afb. 11 : 2) vermelde urn minder tjrpisch zijn, anders staat het met de beide overige. Daarvan is nl. die sub 2 (Afb. 25 : 2a) een vorm, welke kenmerkend is voor Jastorf a, een cultuurphase (600—500 V. Chr.), zoo genoemd door G. Schwantes naar het grafveld uit den vóór-Romeinschen ijzertijd te Jastorf bij Uelzen in O. Hannover “). De andere, vermeld sub 1, blijkt steeds meer een karakteristieke, twee-oorige, late bronstijdvorm te zijn, de gidsvorm voor de subperiode, zgn. Montelius V ®). Zij is te onzent nl. in het bijzonder bepaald door de op de Noordeuropeesche bronscultuur georiënteerde, bootvormige, bronzen scheermesjes, zooals wij die speciaal leerden kennen te Harendermolen *) en te Drouwen.

1) Museumverslag 1927, p. 16, sub 42 en 43. N.B. Uit het destijds nog niet volledig gesorteerde en gerestaureerde schervenmateriaal is sedert nog een derde, zij het onvolledige urn (Afb. 19 : za) voor den dag gekomen. Bovendien waren de drie potten, die ten slotte eenigszins uit de scherven bij elkaar konden worden gezocht en opgebouwd, omgenummerd. De nummering 1927/V 2,2» en 3 is de thans doorgevoerde definitieve.

*) Schwantes, G.: a) Der Urnenfriedh. v. Jastorf. Jahrb. Hannover 1904; b) Die ilt. Friedh. b. Uelzen u. Lüneburg. In Schuchhardt, C.: Die Urnenfriedh. in Nieders. I, I—2, 1911, p. 4—7, Taf. 8, 5.

®) Schwa n t e s, G.; l.c. sub6:p. i—2enii—13, Abb. 5 midden. Tackenberg, K.: Die Kultur der frühen Eisenzeit. In Schuchhardt, C.: Die Urnenfriedh. in Niedersachsen I, 3—4, 1934, p. 75, Taf. 14 : 56 (Arberger).

*) Gron. Mus. Versl. 1922, p.p. 41, Taf. III; Praehist. Z. XV, 1924, p.p. 52, Abb. 4; Gron. Mus. Versl. 1927, p. 51: IIc; Bauart d. Einzelgr., Mannus Bibl. 44—45, 1930, p. 42 : 3, Abb. 29 : la u. 4a.