De 0.70 m hooge, tamelijk gave heuvel (top 18.20, zool 17.50 m) werd volgens de kwadrantenmethode afgegraven, met dien verstande, dat er, behalve één N.—Z. lengteprofiel, in de beide brandpunten twee W.—O. profielen werden uitgespaard. De heuvel was hier en daar met stuifzand bedekt, doch overigens, behalve aan den Z.W. kant (Afb. 10 : prof. C), ongeschonden.

In het N.O. sextant bevond zich op den heuvelzool een ijle krans van veldsteenen. Het heuvellichaam zelf bestond uit grauw-geelachtig zand. Even ten noorden van het N. brandpunt teekenden zich een paar donkere plekken af. Daarin bevonden zich een paar grove silices en voorts enkele nietige scherfjes van zacht gebakken, buiten geelachtig grijs, binnen grauwzwart aardewerk met onregelmatige bezemvegen, kenmerkend voor het aeneolithicum of den ouden bronstijd . Onmiddellijk N.W. van het genoemde brandpunt lag een ondiep, W.Z.W.—0.N.0. gericht schachtgraf met, vooral aan en op de noordzijde, een veldsteenpakking. Het bevatte geen grafgiften oflijksporen (oppervlak 17.70, bodem 17.15 4- N.A.P.; insnijding in den ondergrond ongeveer 0.35 m). In het centrum van het W. midden-sextant vonden wij ten slotte in den opgeworpen heuvelgrond nog een sterk verweerden hamerbijl (Afb. 10 : 3), rechthoekig op de dwarscoupe, afgeknot-rhomboëdrisch op overlangsche doorsnede, van donker graniet .

Wij hebben hier dus blijkbaar te doen met een langgerekten grafheuvel uit den ouderen bronstijd, een laten derivaat van de zgn. megalithische langgraven, waarvan het door DrJ. H. Holwerda in 1913 onderzochte hunebed D XLIII op den Schimmeresch te Emmen het eenige voorbeeld in ons land vormt. Het is nauwer verwant aan de drie karakteristieke, van plaggen opgetaste, lange heuvels bij Weerdinge, die meer onmiddellijk afgeleide grafvormen van het pas genoemde steengraf zijn ). Op grond van een en ander meen ik het graf met gerustheid in den ouderen bronstijd te mogen plaatsen.

Wat de hamer- of strijdbijl betreft, deze behoort tot die late strijdbijltypen, welke Aberg gedegenereerd noemt ‘).

VONDSTBESCHRIJVING

I (1930/I 3) (Afb. 10 : 3) Verweerde, op dwarscoupe rechthoekige, op overlangsche doorsnede afgeknot-rhomboëdrische hamerbijl. Steelgat bovenstandig van twee kanten mgeboord. Neo- of aeneolithicum, wellicht nog oudere bronstijd. Gev. in den heuvelgrond, vak 8-5.

t) Museumverslag 1930, sub i. ®) Museumverslag 1930, sub 8.

•) Biuart etc. 1930, p.p. 33, Abb. 16—17, en 19. *) Aberg, N.: Die Steinz. i. d. Niederl. 1916, p. 48.