Hoe dit ook zij, het staat m.i. wel vast, dat het grafteeken in twee etapes is opgericht: eerst tot de binnengreppel, dan tot de buitenringsloot. Bovendien heeft het oorspronkelijk een aanmerkelijk, nl. circa 2.70 m kleinere middellijn gehad, terwijl het in verhouding evenveel hooger en steiler is geweest. Bij een anderen grafheuvel, nl. een tumulus tusschen Exloo en Odoorn, hebben wij zoo kunnen berekenen, dat deze oorspronkelijk circa 1| maal zoo hoog is geweest als wij hem aantroffen '). Het grafteeken was voorts aanvankelijk met een diepe, spitse ringsloot omgeven.

Reeds zeer spoedig is de ringsloot beneden dicht gespoeld met zand. Daarop ontstond de eerste plantengroei en daarin vormden zich humeuse laagjes. Maar het zand en het stof, die zoowel door het afglijden van den heuvel, als door den wind werden aangevoerd, verschoven de vegetatie naar boven en naar buiten, totdat de ringsloot langzamerhand gevuld en ten slotte uitgewischt werd. Op die wijze is de heuvel zoowel lager en vlakker, als omvangiijker geworden. Zoo overdekte hij op het laatst niet alleen het centrale graf en de binnengreppel, maar ook de buitensloot. Daarbij werd hij zelf langzamerhand, overeenkomstig de heerschende windrichting, iets excentrisch naar de lijzijde verschoven.

Blijkbaar heeft de dubbele ringsloot vooral het verhelpen van technische moeilijkheden ten doel gehad, in zooverre de heuvelopbouw door haar vergemakkelijkt werd. Kruiwagens heeft men destijds nog niet gehad en de moeilijkheid, den benoodigden grond aan te dragen en tegelijk een regelmatig gewelfden heuvel op te richten, kon met behulp van twee concentrische ringsloten gemakkelijk worden opgelost. Hoe dit ook zij, in elk geval lijken de heuvelkem, de heuvelzool en de beide ringslooten in velerlei opzicht op het heuvellichaam en den plattegrond van de zgn. koepelgraven. Ja, de genoemde, in dit geval heel duidelijke structuren geven omgekeerd ook daarvoor tot op zekere hoogte een eenvoudige verklaringsmogelijkheid. Zij doen het kringvormige buitenspoor althans zeker niet kennen als het standspoor van een aanvankelijk hollen, koepelvormigen houtbouw, doch slechts als de donkere vulling, eventueel met overblijfselen van verkoolde balken of andere houtdeelen, van een eertijds open randsloot of ringgreppel, rondom een massieven grafheuvel, met of zonder binnengrafbouw in engeren zin.

Zonder hiermede nu, zooals uit het bovenstaande kan blijken, de koepelgrafhypothese in het algemeen als onjuist te willen veroordeelen, blijf ik van meening, dat zij in den gegeven vorm onaanvaardbaar is. Daarvoor behoeven wij een beteren grondslag dan dien, welke tot nu toe is gelegd. Niet het donkere, ringvormige buiten- of randspoor, met of zonder kooldeelen, is het standspoor

*) Van Giffen, A. E.: 1.c., p.p. i6B, noot i.