24 (1928/11144) (Afb. 4; 62) Gebroken, onvolledig bovendeel van éénoorige, smalschouderige terrine. Hals met drie siergordels: onder den rand drie omloopende wikkeldraadlijnen; om de halsbasis één; daartusschen in dezelfde techniek telkens drie evenwijdige boegjes boven elkaar. Schouder met krans van korte, staande, zwaar ingedrukte, diepsteekgroeflijnen. Het vermoedelijk hierbij beboerende oor, versierd met omgekeerd V-vormige wikkeldraadlijnen en enkele diepsteeklijnen daaronder, zijdelings afgezet met drie schuin naar boven loopende, evenwijdige wikkeldraadlijnen op den hals en groepen afhangende diepsteekgroeflijnen op den schouder, onder met twee evenwijdige boogvormige wikkeldraadlijnen op den buik. De lijn versiering ingelegd. Aardewerk als No 20.
25 (i9zB/111 4S) (Afb. 4 : 58) Halsfragment met oor van terrinevorm als No 24, doch versiering fijner en de derde wikkeldraadlijn onder den rand boven het oor onderbroken; aardewerk als No 20, doch donkergrijs.
26 (1928/111 46 en 47) Hals- en schouderscherven van iets grooteren terrinevorm dan No 24; overigens als deze.
27 (1928/111 48) Schouderbuikscherf van terrinevorm, versierd met groepen afhangende, wit geïncrusteerde diepsteekgroeflijntjes. Aardewerk als No 20.
e. Emmervormen (Afb. 4 : 43, 47, 49, 50, 54)
Slechts enkele fragmenten van strak type met platten bodem. Versiering, evenals bij groep zonair, tectonisch, verdeeld over boven en benedenzone. Ooren gewoonlijk tunnelvormig, paarsgewijs viertalUg en bovenstandig. Aardewerk als voren.
28 (1928/111 49) (Afb. 4 : 47) Rand- en buikbasisfragment van emmer. Randfragment met resten van bovenpatroon: rand- en middengordel, bestaande uit twee omloopende wikkeldraadlijnen en verticale groeflijnen. Buikbasisfragment met benedenpatroon van groepjes staande groeflijnen en V-vormige wikkeldraadlijnen, gescheiden door lange, breedere groeflijnen. Oppervlak vrij glad. Kleur roodbruin, Grondmassa fijn.
29 (1928/111 50) Bodembuikscherf met resten van benedenpatroon, bestaande uit groepen staande diepsteekgroefUjnen. Aardewerk als No 28, doch kleur grijsbruin.
30 (1928/111 51) (Afb. 4 : 54) Buikscherven van emmer met liggende, zigzagvormige diepsteekgroeflijnen en ladderomament. Aardewerk als No 28.
31 (1928/111 52) (Afb, 4 : 49) Scherven met drieledig halspatroon: randgordel met drie omloopende rijen ringvormige indruksels van hol stokje; midden- en afzetgordel met staande fijne, resp. liggende, breede diepsteekgroeflijn. Aardewerk als No 28, doch plekkerig lichtbruin en grijs.
32 (1928/111 53) (Afb. 4 : 50) Drie brokstukken van bovendeel emmervorm. Halszone drieledig versierd: rand- en afzetgordel bestaand uit 2 omloopende zigzagvormige groeflijnen, achtereenvolgens één breede diepsteekgroeflijn; daartusschen middengordel van groepen staande ingestoken lijnen, gescheiden door dito breedere, doorloopend over benedenzone. Tunneloortjes ter hoogte van den afzetgordel, met staande dito lijntjes er op en twee maal twee liggende zigzag er boven. Aardewerk als No 28, doch zwartgrijs.
33 (1928/111 54) (Afb. 4 : 43) Als voren, doch versiering anders: randgordel bestaande uit 3 liggende, onderbroken, zigZcigvormige groeflijntjes; middengordel uit verticale ingestoken lijnen; afzetgordel uit liggenden band van loodrechte, spatelvormige indruksels. Een vermoedelijk bijbehoorend buikscherfje met staande groeflijnen gescheiden door eenzelfden staanden diepsteekband.